Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[CXLVI] Ga naar eind[CXLVI]Ick sey goet ront: ick en can niet prijkenRefreyn
IC was laesten gebeden tot pipen en scinkelen, Ga naar eindvs. 1
. . . . . . . . . . . . . . .
Daer sat een de loser was dan seuen scaminckelen, Ga naar eindvs. 3
| |
[pagina 259]
| |
Die verweet mi dat ic qualic bi gelt was
5[regelnummer]
Met hem ter tafelen ic vluchts gheuelt was, Ga naar eindvs. 5
Mi docht dat ick als een cadet sat Ga naar eindvs. 6
En metten eerlicsten dat ic daer gestelt was.
Sidt, seyen si, en dient de vrouwen, ghi cont wel dat.
Ga naar margenoot+ Men brochter een kieken dat had een vet gat,
10[regelnummer]
Ic leyt voor mi, ic liet ongemerct strijken.
Si sagen op mi om dat ick tvet at;
Ic seyde: wat siedi, ick en cans niet bat,
Ic sey goet ront: ick en can niet prijcken.
Ter tafelen so wertmen daer coutende
15[regelnummer]
Mer ic en hadde niet veel sprekens in;
Mijn keelken was ic daer vast smoutende Ga naar eindvs. 16
Van een pasteye, daer was wat lecks in Ga naar eindvs. 17
En van eenen hase, daer was wat specs in,
Ick en verbeyde daer na gheen fruyt.
20[regelnummer]
Ic sacht gheselcap ouer, dair waren gecs in,
Si seyden, si en sagen noyt vrijer druyt.
Mijn keelken en maecte ooc gheen geluyt
Mer mijnen honger lietic daer kijcken.
Ick seyde: liefken, soeter dan een bruyt,
25[regelnummer]
Laet ons gaen drincken dit croesken wt.
Ick sey goet ront: ick en can niet prijcken.
Mijn keelken was ick daer vast asende
En dranck vanden wijne wit en root,
So dat mijn maghe wert poffende en blasende
30[regelnummer]
Dat ick nalijcx naden coninck schoot. Ga naar eindvs. 30
Ga naar margenoot+ Van pijne dat ick mijn tonge boot,
Dat dede mi den nieuwen rijnschen most.
Dat sat een heet meester ian poot: Ga naar eindvs. 33
Stort niet, het heeft ghelt ghecost.
| |
[pagina 260]
| |
35[regelnummer]
Ick seyde: waer ick hier wte verlost
En quijte gerekent, ick sou gaen strijcken.
Si seyden: hoe sidt ghi dus en snost, Ga naar eindvs. 37 Ga naar eindvs. 38
En ist niet beter gheschost, ghebrost. Ga naar eindvs. 38
Ick sey goet ront: ick en can niet prijcken.
Prince
40[regelnummer]
Tvolc wert vol, ick maecte mi van daer,
Ick liet daer mijnen huben kijcken. Ga naar eindvs. 41
Ick sat en sweete van grooten vaer
Om dat mijn gelt so cleen was int openbaer.
Ick segge goet ront: ick en can niet prijcken.
|
|