Refreinenbundel

[CXXXVII] ^[CXXXVII]

Ist qualic gepepen voor een mate bruyt

[CXXXVII] Stok. mate: geringe, onaanzienlijke.

[p. 245]

tekstkritische noten

8. koe, HA.: Cock.
25. Manette, HA. 3 Mamette.
27. ooren, HA.: oogen.

Refreyn

EEn pijperken teender bruloft rammelde
Op een cleyn fluytken leelic en leep,
Twas wonder wat hi al tsamen sammelde,
Twas al vanden seluen dat loyken peep. ^{vs. 4}
Tgheluyt dat hi wter pijpen neep
Was vreemt om hooren, maer tginck na state;
Mi docht dat hi so wel die mate begreep
⁺ Als eenige koe in dese strate.
Hi liet sijn pijpen, tdocht hem te late
En sey: ick gheef v allen saueconduyt,
Ick hebbe ghepepen ter crancker bate
Wel twee vren; ende hi riep ouer luyt:
Ist qualic ghepepen voor een mate bruyt.

Hoort hoe hem tierde dat arm pijperken,

Twas toornich dattet niet bet en bedeech; ^{vs. 15}
Thadde gerne geweest een kanne sliperken,
Tverwoede dattet niet te busen en creech. ^{vs. 17}
De brugom die seyde: speelt lancx den weech
Ick sal v schencken mijn lieuer hans.
Van blijtscappen dattet stoop ende neech, ^{vs. 20}
Twas gemoet te pijpen tegen .xx. mans.
Die bruyt hilt voet ghelijc een gans, ^{vs. 22}
Tpiperken hadt int hoot, tpeep noort en suyt;
En of ic ghinc pipen eenen nieuwen dans,
Manette, suerette, of dat daer wt spruyt; ^{vs. 25}
Ist qualic ghepepen voor een mate bruyt.

Tpiperken peep dat hem dooren gloeyden

En altemet hi die kuyte in sijn keelken wreef; ^{vs. 28}
Tginc recht offer een deel calueren loeyden
⁺ En die bruyt dochte dat hijt wel bedreef.
Doe quam daer eene die tgoet bescreef,

vs. 4 loyken: van loy, lui; dus: kleine luiaard.

+ [f. 191 v°]

vs. 15 niet bet en bedeech: niet meer resultaat verkreeg, niet beter beloond werd.

vs. 17 busen: drinken; vgl. CXLIX, 52.

vs. 20 stoop, van stupen = buigen.

vs. 22 hilt voet: hield de maat; vgl. CXLIX, 25.

vs. 25 Manette, suerette: wsch. gaillarde-dansen; Th. Arbeauvermeldt in zijn Orchésographie(1589) deze namen niet, maar wel een gaillarde die ‘Anthonette’ genoemd wordt (p. 52 vg.).

vs. 28 die kuyte: het kuitbier.

+ [f. 192 r°]

[p. 246]

 

De brugom liep voor, de bruyt liep achtere

 

En tpijperken daer alleene bleef.

 

Hi most ooc rumen als een arm pachtere;

35

Die scriuer sey: wel wt ghi coren wachtere ^{vs. 35}

 

Oft ic iaech v met stocken ter dueren wt

 

Sidi van pipen sulck een vercrachtere.

 

Tpiperken sey: hola, wa trouwen ghi tuyt, ^{vs. 38}

 

Twaer beter datmender niet en pepe.

 

Ist qualic gepepen voor een mate bruyt.

 

 

 

Prince

40

Prince, al quamen sulke pijpers in mijn repe, ^{vs. 40}

 

Ic en gaue om haer pijpen niet eenen saluyt;

 

Twaer beter datmender niet en pepe

 

Ist qualic gepepen voor een mate bruyt.

vs. 35 coren wachtere: krekel (Kil.).

vs. 38 ghi tuyt: je raaskalt (?); vgl. te enes oren tuten, iemand aan het hoofd malen (Mnl. Wdb. VIII, 782).

vs. 40 repe: eig. strook lands; hier: gebied.