Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[CXXXV] RefreynDie cock is goet te vriende ghehouwen
IC stont en droomde daer ic lach en sliep
Daer ick in die cueckene was gheseten
Een torfmande die seer eysschelic riep
Tot eenen blaesbalch versleten;
5[regelnummer]
Tvispaen sprack salmer niet gaen eeten,
Die mosselschulpen sullen al vercouwen.
Doen quamen daer twee yseren speten
| |
[pagina 242]
| |
Ga naar margenoot+ En seyden malcanderen in secreten
Die cock is goet te vriende ghehouwen.
10[regelnummer]
Een houten vierschup, een aerdich iuweel,
Quam daer gesprongen op twe yseren platijnen; Ga naar eindvs. 11
Tschoteluat haddet graueel
Om dattet leuen moste bi medecijnen,
Een mortier leet int hoot veel pijnen
15[regelnummer]
Om dat hi sijn darmen had laten verschouwen. Ga naar eindvs. 15
Doe quamen daer twee stomme swijnen
En seyden elck sal blijsten bi den sinen, Ga naar eindvs. 17
Die cock is goet te vriende ghehouwen.
Een schotel seer mager en vet
20[regelnummer]
Liep laetsten metter nasen tegen een banck,
Om dat een stocvisch als een cadet
Ontscaecte eenen roch tegen haren danck;
Een besemsteel seer croepel en manck
Geboot hem allen dat si singen souden
25[regelnummer]
Dat si deden eer yet lanck
. . . . . . . . . . . . . . .
Die cock is goet te vriende ghehouwen.
[sluitstuk] Ga naar margenoot+ [houtsnede] |
|