Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[CXXXIV]Tis haest comen alst ooc wil gheluckenRefreyn
EEn paterken ginc eens drie susterkens vrien
En seyde, aen wien de meeste conste was becleuen
Die sal tauont met mi te bedde gedien,
Ga naar margenoot+ Des die susterkens sijn daer bi ghebleuen.
5[regelnummer]
Maer dies moeste tpaterken tvonnisse geuen
| |
[pagina 240]
| |
Wie die beste conste dede of meest faelde.
Met dien heeft daer een haer been op geheuen
En piste door de ooge van eender naelde
Tot in paterkens scoenen die daer stonden en draelde, Ga naar eindvs. 9
10[regelnummer]
Nochtans en was dooge der naelde niet nat.
Met dien sprack si die daer met paelde: Ga naar eindvs. 11
Sulcke conste en is noch dit noch dat.
Doen sprack tpaterken: ic hebs ymmer te bat,
Mijn schoenen mochten mi nv achter hucken, Ga naar eindvs. 14
15[regelnummer]
Tis haest comen alst ooc wil ghelucken.
Die pistersse die so constelick had ghepist
Seyde: nv sal icker alleen bi slapen.
Neen, sprack dander, ghi sult hebben gemist
Want een conste suldi aen mi betrapen,
20[regelnummer]
Siet, vijf oolsaeykens, wilt daer op gapen,
Sal ick hier leggen op eenen teerlinc cleyne
. . . . . . . . . . . . . . .
En vijsten dmiddelste wt van viuen alleyne.
Dwelck si ooc dede want si veest cleyne,
25[regelnummer]
Net dat sayken wt, ende seer drooge Ga naar eindvs. 25
So dat oock vlooch ia also ick meyne
Ga naar margenoot+ Den paterken iuyst recht in sijn ooge.
Doen wert hi roepende en creet seer hooge:
Wie sal mi nv dit saeyken wt rucken?
30[regelnummer]
Tis haest comen alst ooc wil ghelucken.
Dese vijstersse die wt veest dat saeyken
In paterkens ooge seyde: dit is tslot,
Ick sal alleen niet driuen mijn lammaeyken, Ga naar eindvs. 33
Want mijn conste is bouen de uwe beschot. Ga naar eindvs. 34
35[regelnummer]
Neen, sprack de derde, langt mi hier een not
Op mijnen groten teen al sonder bestrangen, Ga naar eindvs. 36
Ick salse werpen ouer mijn hooft seer bot
En ruterlick in mijnen eers ontfangen.
Met dien ontdecte si haer achterwangen
| |
[pagina 241]
| |
40[regelnummer]
Ende werptse iuyste in haer poortken bloot,
Daer sijse so stijf in conste prangen
Dat sijse craecte gheseyt goet ront
En die keerne recht int paterkens mont
Spranck, so dat hijse ter stont beet ontstucken.
45[regelnummer]
Tis seer haest comen alst ooc wil ghelucken.
Prince
Die vijstersse die tpaterken int ooge veest
Tsaeyken, ende die hem vol piste sijnen schoenen,
Ga naar margenoot+ En die hem vander not dede smaken den keest,
Seyden: nv segt ons met corten sermoene
50[regelnummer]
Wie is die beste gheweest van haren doene,
Elck seyt dat si nv des bislapens heeft verdient.
Gheen van drien: die keerne was groene,
En door hair vijsten sijn mijn oogen verblint,
En door haer pissen sijn mijn schoenen geschint,
55[regelnummer]
So en can mi ws doens geen van drien behagen.
Die susterkens sijn hem toe geschoten half ontsint
En hebben hem sijn hooft ontwee geslagen.
Doe riep hi: ic salt seker onsen oppersten clagen
Dat ghi mi al tsamen dus comt bedrucken.
60[regelnummer]
Tis haest comen alst ooc wil ghelucken.
|
|