Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[CVI] RefreynAy steruen steruen is een hart ghelach
Ga naar margenoot+ TFy werelts dal vol alder ellendicheyt,
Tfy glorie, tfy weelde, tfi wtwendicheyt,
Als Iudas cussende condi ons duerwonden; Ga naar eindvs. 3
| |
[pagina 193]
| |
Tfi Pompeus breus leuen, tfi sondige vendicheyt, Ga naar eindvs. 4
5[regelnummer]
Tfy schoonte, tfy wellust, tfy behendicheyt,
Tfy tijtelic spel, musijc en tafelronde,
Corruptie heeft ons menschen gheuonden
Ter cause van sonden;
Twort eerde dat eerde was, dat naect quam sciet bloot.
10[regelnummer]
Misdaet heeft de felheyt des doots ontbonden,
Si liggen die stonden,
Voetsel der wormen wort elcx lichaem, tis noot,
Hoe wijs, hoe sterck, hoe schoon, hoe groot,
Dafgrijselicke doot neemtse in hair beiach.
15[regelnummer]
Fel ist steruen tijtelic, quader deewige doot,
Der sielen gruwelt, dlichaem wert swaer als loot,
Ay steruen, steruen is een hart ghelach.
Och wi leefden gerne en wi moeten steruen;
De werlt behaecht ons, en wi moetense deruen,
20[regelnummer]
Ons en baet plaester, lecfrijt noch medecinen. Ga naar eindvs. 20
Wat baet ons hoocheyt, ons gronden, ons eruen,
Daer om wi god vertoornen menich weruen,
Ga naar margenoot+ Ons dienstvolc, ons gelt, ons kisten, ons scrijnen;
Wi moeten al steruen, o zee vol pijnen.
25[regelnummer]
Ons gheesten verdwijnen,
Tgesicht traent, de borst sucht, den mont crocht.
Elck sorget, vliet, vreest, hoe heilich si scijnen,
Elck belacht dan den sijnen. Ga naar eindvs. 28
Gods sweet wert bloedich doe hi steruen docht. Ga naar eindvs. 29
30[regelnummer]
Wi clagen thoot, rugge, leden en schocht, Ga naar eindvs. 30
Wie roepen Iesus, och, ay mi, leyder, o wach. Ga naar eindvs. 31
Daer wert dat teiken des heilich cruis gesocht,
| |
[pagina 194]
| |
Waslicht, wiwater wert dan voort gebrocht;
Ay steruen, steruen is een hart ghelach.
35[regelnummer]
O doot ghi doet alle mijn crachten flauwen,
Want niemant, dits hart, ontuliet v clauwen.
V strenge passie maect ons veruaerlick,
Cout sweet doedi tgheel lichaem drauwen, Ga naar eindvs. 38
Die wangen ontlijcken, die lippen blauwen, Ga naar eindvs. 39
40[regelnummer]
Die keele doedi ruetelen misbaerlick,
Int steruen ghemistmen sijn sinnen eenpaerlic,
Thoot hangt seer swaerlic,
Die aderen bersten, die zenuwen recken,
Tcorpus wert cout, den pols iaecht, taensicht scherpt claerlick,
45[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Doogen staen staerlijck,
Armen en beenen sietmen van pijnen strecken,
Sprake, verstant en memorie vertrecken,
V presencie doot ons sonder verdrach,
Tgebeente falgeert, tlichaem bleect met plecken
50[regelnummer]
Dees punten, o doot, v selfs ontdecken,
Ay steruen, steruen is een hart ghelach.
Dan tonen hem die helsche personagien,
Vrienden en magen bedriuen dan ragien,
Si crauwen thoot, si trijcken armen en beenen. Ga naar eindvs. 54
55[regelnummer]
De geest reyst dan onbekende passagien,
Na werc volcht den loon, sulc strijt, sulc gaygien.
In manus tuas roeptmen alteenen
Al machmen eerst wat snorcken en wenen
Noemter mi eenen
60[regelnummer]
Men derft hem wel, dorst hi slechts scheyden, Ga naar eindvs. 59/60
God wil ons dan sijn hoochste blijscap verlenen.
Och bergen en steenen
| |
[pagina 195]
| |
Ouerwelft ons, sal elck roepen en screyen;
Och dat wi deen peysden en dander seyen
65[regelnummer]
Wort int ordeel gecauelt, noyt droeuer dach. Ga naar eindvs. 65
Ga naar margenoot+ Wijs sijn si die haer huysken in tijts bereyen,
Want gods oordeel naect, al macht wat beyen.
Ay steruen, steruen is een hart ghelach.
Peyst hoe de doot int steruen thert doorsnijt,
70[regelnummer]
Peyst hoe die pijn dinwendige leden doorrijt,
Peyst hoe tvolc om hebben seer wroten en grielen, Ga naar eindvs. 71
Peyst hoe den erfgenaem dan tgoet verblijt,
Peyst hoe die viant om die siele strijt,
Peyst hoe die wormen tlichaem vernielen,
75[regelnummer]
Peyst hoe die priesters roepen en knielen
Om troost der sielen,
Prekende per fortse pacientie,
Peyst die noyt eewe noch wet en hielen Ga naar eindvs. 78
Noch cranck en misuielen Ga naar eindvs. 79
80[regelnummer]
Hoe dat si iagen dan om penitencie;
Medicijns biechtvaders crijcht dan credentie,
Dus elck wapen hem voor desen slach.
Al schoudi pocken, cortsen, pestilencie,
Ghi moet steruen dat leert experientie;
85[regelnummer]
Ay steruen, steruen is een hart ghelach.
Prince
Ga naar margenoot+ Dat steruen so diuersche is van manieren
En smenschen henevaert so menigertieren Ga naar eindvs. 86/87
Dit smaect mijnder herte als galle dranck.
Sijnt vrome princessen, sijnt vroom princieren
90[regelnummer]
Oft kinders in de wiege, men siet niet vieren, Ga naar eindvs. 90
Tmoet al aen Machabeus dans, tes bedwanc. Ga naar eindvs. 91
Ten baet screyen, kermen noch handen gewranc,
| |
[pagina 196]
| |
Wat ghesont is wort cranck,
Mont, ogen en ooren worden stinckende gaten,
95[regelnummer]
Als een gebluste kersse geuet tlichaem stanck
Hoe wellustich, hoe lanck,
Alst vander eedeler sielen wert ghelaten.
Die tleuen meest minnen tsteruen meest haten
Somen dagelicx aen tvolc wel mercken mach;
100[regelnummer]
Noyt vrouwen, prelaten noch ondersaten
Bitterder morseel dan die doot en aten,
Ay steruen, steruen is een hart ghelach.
|
|