Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[CV] Ga naar eind[CV]Het moet gheleden sijnEen vrouwen refreyn
DIe behagelijc als Hester was hier te voren,
Ga naar margenoot+ Gheluckich gheboren, verheuen, vercoren
Bi Assuerum gericht een bloeme der bloemen, Ga naar eindvs. 3
Die als si al haddic mans vrientscap verloren,
5[regelnummer]
Al hadde mans toren mi leet gesworen
Cost vruecht verwecken ende druck verdoemen, Ga naar eindvs. 4-6
Ic mach mi wel die bedrucste wee mi nomen Ga naar eindvs. 7
Want deen lijden, als si, op dander keruick. Ga naar eindvs. 8
Ick leefde ende ick dee leuen sonder beroemen, Ga naar eindvs. 9
10[regelnummer]
Ende nv leuende sonder steruen steruick;
Eenen man haddic, ende leyder dien deruick,
Wie souts te vreden sijn?
Manloos contrarie der fortunen verweruick
Des want mijn man sterf, aen tselue woort eruic
15[regelnummer]
Het moet gheleden sijn.
Als Hester een princesse was ic, docht mi.
Elckerley besocht mi, nyemant en verwrocht mi. Ga naar eindvs. 17
| |
[pagina 191]
| |
Costelic gecleet, verknaept en gedient, Ga naar eindvs. 18
Ouer tafel verhiefmen tot in de locht mi,
20[regelnummer]
Deen scanc, dander brocht mi, wat ic eysc men cocht mi, Ga naar eindvs. 20
Hemel en eerde schenen waren mijn vrient.
Nv trueric als Noemi, mijn vrienden aensient Ga naar eindvs. 22
Dies mi nv elck vander hant is slaende; Ga naar eindvs. 23
Ga naar margenoot+ Al ionden mi duecht menich, si ontrient, Ga naar eindvs. 24
25[regelnummer]
Sulcken loon is vanden menschen ontfaende,
Elck is sonder god, vliende en mi af gaende
Wilt onbetreden sijn. Ga naar eindvs. 27
Al waert dat herte sucht of dogen traende,
Twaer om niet, mijn eerste woort blijft staende:
30[regelnummer]
Het moet gheleden sijn.
Als hester mi int beste ende schoonste stelden Ga naar eindvs. 31
Die tot miwarts helden, mijn vrienden mi quelden
Die mi als venus hadden in groter weerden,
Die met liefden mijn woorden, mijn kuskens telden
35[regelnummer]
Si wildent vergelden al gebuerdet selden,
Gaen als die vreemden nv haerder veerden.
Met Noemi mijnen man doende ter eerden
Ionst, vruecht, goet, ere, weluaert begroefic,
Als een liggende tusschen punten van sweerden;
40[regelnummer]
Na regen na schoon sonneschijn vertoeuic. Ga naar eindvs. 40
Troost mi bone Iesu, uwen troost behoeuic,
Twilt dus gestreden sijn,
De werlt mishaecht mi, haren loon die proefic,
Nochtan dit dinckende te min mi bedroefic:
45[regelnummer]
Het moet gheleden sijn.
Ga naar margenoot+ Ben ic hester weergade is mi bi brengen dan, Ga naar eindvs. 46
Waer zijn mijn ringen dan, mijn proper dingen dan,
Mijn koersen, mijn faelgien, mijn fluwelen colieren; Ga naar eindvs. 48
Ben ic vri, waer om laet ic mi dus dwingen dan,
50[regelnummer]
Waer is mijn singen dan, dansen en springen dan,
| |
[pagina 192]
| |
Mijn couten, mijn lachen, mijn blije manieren.
Een doot al doot, al mocht ic mi vertieren Ga naar eindvs. 52
Die huweliken vallen seer auontuerlick,
Dus wilick mijn wilde sinnekens bestieren,
55[regelnummer]
Mi seluen kerckeren al smaket mi suerlic;
Niet om de menschen, mer om gode puerlic,
Hi wilt ghebeden sijn,
Dienende, die na lijden verblijt geduerlic,
Scriuende, seggende, al luydet wat stuerlic:
60[regelnummer]
Het moet gheleden sijn.
Prince
Een roosken was ic, nv ben ic verdwenen, Ga naar eindvs. 61
Ick moet henen,
Dit maect mi moedeloos als een katijf nv.
Steruen dwinget mi met dier reenen, Ga naar eindvs. 64
65[regelnummer]
Anders hatick steenen:
Noyt so lustich ic en waer wilder wijf nv, Ga naar eindvs. 66
Ga naar margenoot+ Mijn ro lippen, mijn blosende wancxkens root,
Mijn borstkens stijf nv, mijn schoon sacht lijf nv,
Noch leeuic vry, ick en ben niet doot;
70[regelnummer]
Mer opt steruen peysende swaer als loot
Moet ick besneden sijn, Ga naar eindvs. 71
Dit dwingt mi te seggen so ic eerst werf sloot:
Het moet gheleden sijn.
[twee houtsneden naast elkaar] |
|