Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[XCI]Tis wonder wat verdoolde herten lijenRefreyn
DEn loop der werelt is een abuys,
Deen singt, dander lacht, de derde weent;
Waermen gode aen bidt in kerck oft huys
Hi eest doch diet ons al verleent.
5[regelnummer]
Sigismonde en hadde niet ghemeent Ga naar eindvs. 5
Ga naar margenoot+ Dat haer vader soude in haer camer comen
Die Gwiscardus vant in liefden versteent, Ga naar eindvs. 7
Twelc si bey vercochten thuerder onvromen;
Die fransche Congius wert genomen Ga naar eindvs. 9
10[regelnummer]
Die de soudaen Saladijn waende vast hebben;
Amon ghinc hem tot drincken dromen Ga naar eindvs. 11
Want verwaentheit dede hem eenen bast hebben; Ga naar eindvs. 12
Absolon most eenen swaren last hebben
Duer sijnen broder en wilde hi niet strijen
15[regelnummer]
Die de vianden onnaerdelic getast hebben; Ga naar eindvs. 13-15 Ga naar eindvs. 15
Tis wonder wat verdoolde herten lijen.
Sampson die stercste diemen oyt wiste
Dalida dede hem sijn oogen verliesen;
Iudas Machabeus verginck als den miste
20[regelnummer]
Om dat hi Daliane so saen ghinc kiesen; Ga naar eindvs. 20
Iulius Cesar ginc alte sottelic niesen Ga naar eindvs. 21
| |
[pagina 170]
| |
Om dat hi den Senatoren gheloofde;
Daer bleuer veel verslegen, duersneden als biesen
Voor den pas te Noranthoen Membriant cloofde
25[regelnummer]
Dies elc Sarasijn wten velde scoofde Ga naar eindvs. 23-25 Ga naar eindvs. 25
Want tfeyt des camps also gheboot;
Mer weet datmen daer menich verdoofde
Ga naar margenoot+ Want menich vroom ter wapen dair door vloot.
O Venus werck, onmanierlike noot
30[regelnummer]
Most Troylus dogen in voorleden tijen
Om Breseyda, hi besuerder omme de doot;
Tis wonder wat verdoolde herten lijen.
Paris die was verdoolt wel seere
Om dat hi die schone Helena ontscaecte,
35[regelnummer]
Troyen bleuer omme in groter oneere,
Hector de doot van Achilles ooc smaecte;
Mirro die schone wel gheraecte
Wert in een veynstre deerlijc doorschoten
Daer Iason so langen tijt om waecte Ga naar eindvs. 37-39
40[regelnummer]
Diesmen Medea sach aen tstaecxken cloten; Ga naar eindvs. 40
Eurealus die sachmen een meyken poten
Lucretiam duer haer dienstknechts bedrijf; Ga naar eindvs. 41-42
Roelant die opperste vanden ghenoten
Duer sijn ouermoet so liet hi deerlic tlijf;
45[regelnummer]
Aristoteles liet hem als een katijf
Van sijnen lieue als een peert berijen,
Dus segge ick noch met woorden stijf:
Tis wonder wat verdoolde herten lijen.
Prince
Ga naar margenoot+ Soudicse nomen alle te samen,
50[regelnummer]
Ic soude moeten meer papiers bedijen Ga naar eindvs. 50
Die duer verdooltheyt comen aen de bramen, Ga naar eindvs. 51
| |
[pagina 171]
| |
Mer ic segge noch twoort sonder bescamen:
Tis wonder wat verdoolde herten lijen.
[houtsnede] |
|