Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[LXXXIV]Ga naar margenoot+ Maect v bedde so ghi slapen wiltRefreyn
NAer dat die hoge godlijcke cracht
Bi haerder ghebenedider macht
Ons heeft ghegeuen dach ende nacht
Daer alle tijden in belenden, Ga naar eindvs. 4
5[regelnummer]
So eest nv van node dat si ghewacht
Van elcker kerstelijcker dracht
Den dach ende nacht ende so gheacht
Dat wel besteedt si svaders senden.
Inden dach mogen wi ons wenden
10[regelnummer]
Tot allen labuere,
Maer snachts als ons doogen blenden Ga naar eindvs. 11
Moet rusten natuere.
Ghi die dan rustens begeert ter kuere,
Ic rade v, ende weest daer inne ghestilt:
15[regelnummer]
Maect v bedde so ghi slapen wilt.
| |
[pagina 158]
| |
Want lacen, so ick beuroeden can
Die lange nacht die coemt ons aen,
. . . . . . . . . . . . . .
Elck reede sijn bedde om slapen.
Ende die te reden nye en began
20[regelnummer]
Beghinne doch nv, tsi wijf of man,
Ga naar margenoot+ Want vraye mare ick corts ghewan Ga naar eindvs. 21
Den nacht coemt ons betrapen.
Och heeren, vrouwen en knapen,
Maect uwen leghere;
25[regelnummer]
Den nacht die vangt als wolf die schapen,
Tis sulck een pleghere,
Al is den dach een blijde beweghere
Den nacht sal comen onghestilt. Ga naar eindvs. 28
Maect v bedde so ghi slapen wilt.
30[regelnummer]
Mi wondert hoe slaep hem rusten doet
Die onghemackelic liggen moet,
Die ooc in siecten pijnt en wroet,
Die met verdriet is behangen,
Die in eenen bosch verliest den voet,
35[regelnummer]
Die in storme lijdt ebbe en vloet,
Die onder den rouers is behoet,
Die vanden lijue is gheuangen,
Die altoos knaginge moet ontfangen
Sijnder conscientien,
40[regelnummer]
Die snachts naer der slapers gangen
Doen penitencie;
Haren slaep en heeft gheen excellentie
Want elck ducht te sin ghekilt; Ga naar eindvs. 43
Maect v bedde so ghi slapen wilt.
45[regelnummer]
Ga naar margenoot+ Ay lacen om een wel verstaen,
Wie ist hi en is met siecten beuaen
Bi sonden groot die ouerslaen; Ga naar eindvs. 47
Mer leyder men mach vermonden niet. Ga naar eindvs. 48
| |
[pagina 159]
| |
Wie licht ghemackelijc naer uwen waen,
50[regelnummer]
Wie heuet verdriet al wech ghedaen,
Wie is der dolender werelt ontgaen,
Wie eest die storms tempeest ontsiet, Ga naar eindvs. 52
Wie eest hi en is van rouers bespiet
Oft vanden lijue, Ga naar eindvs. 54
55[regelnummer]
Wie eest die conscientie biet
Dat haer beclijue Ga naar eindvs. 55/56
Ruste daer ick nv meest af scriue;
Dus seg ic, hoe ghijt driakelt oft pilt: Ga naar eindvs. 58
Maect v bedde so ghi slapen wilt.
60[regelnummer]
Tsviants bedriech, swerelt listichede,
Tvleesch aentreck die hebben ons mede Ga naar eindvs. 61
Bestreden met groter muegenthede
In dese gheleuerde bedroefde zee. Ga naar eindvs. 63
Dus mensche merct, ick doets di bede,
65[regelnummer]
In wien dat god oyt leuen dede
Die sterft; hier en is gheen seker stede.
Ga naar margenoot+ Ick sach hem eerst, wi en hebbens niet mee, Ga naar eindvs. 67
Du worts van hoofden totten tee
Den wormen spijse,
70[regelnummer]
Vuylder dan vuyl, weeder dan wee
Wert dijn diuise. Ga naar eindvs. 71
Den dach ontgaet dies ick afgrijse, Ga naar eindvs. 72
Den nacht die comt, dus eert v schilt Ga naar eindvs. 73
Maect v bedde so ghi slapen wilt.
75[regelnummer]
Tslapen der eewiger doot
Int barnende solpher, int wallende loot,
Int vlammende vuer roder dan root,
Dat es tontsiene seere.
O wach der iammerlijcker noot,
80[regelnummer]
Datter so luttel cleyn oft groot
| |
[pagina 160]
| |
Ontsiende sijn den wederstoot;
Ick claechs den hoochsten heere.
Tes wonder dat hem yemant emmermeere
Te slapene plucht,
85[regelnummer]
Anders dan hi telcken keere
Te steruen ducht.
wildi dan rusten onghesucht,
Verschudt v stroo eer dattet dilt, Ga naar eindvs. 88
Ga naar margenoot+ Maect v bedde so ghi slapen wilt.
90[regelnummer]
Tbedstroo dijnder koetsen stade,
Verouderde quaetheyt vol van quade,
Werpt wt gheringe met wisen rade
Ende lechter vray berouwe voren.
Roept aen den ghecruysten god ghenade,
95[regelnummer]
Doet wt den boeck dijnder herten trade Ga naar eindvs. 95
Die letteren der doot, eert die verspade. Ga naar eindvs. 96
Den nacht begeert ruste, dats verloren, Ga naar eindvs. 97
So sal beiach van duechden vercoren
Ghewoente werden
100[regelnummer]
Ende ghi wert weder gheboren.
Om een volherden
In duechden god laet v stadelic terden; Ga naar eindvs. 102
Ick raedt v om dat ick eerst onthilt:
Maect v bedde so ghi slapen wilt.
105[regelnummer]
Ende bouen al dit bedde ghepresen
Moet suuer v conscientie wesen:
Al ware een sieck, hi worde ghenesen,
Om slapen en es gheen beter aert.
Minne tot gode voor al gheresen
110[regelnummer]
Sal tkussen wesen bouen desen;
Ga naar margenoot+ Om rusten, studeren, bidden, lesen,
Dese riecken al waert een rosegaert;
| |
[pagina 161]
| |
Caritate ten euen mensche waert
Sal tdecsel sijn.
115[regelnummer]
Die hem aldus te slapene paert
Heeft ruste fijn,
Wie anders werct wint deewige pijn,
Want ten baet gehaspt, geroct, gespilt: Ga naar eindvs. 118
Maect v bedde so ghi slapen wilt.
120[regelnummer]
Spreect metten propheet in v gedachte:
Ick sal beweenen bi dage bi nachte
Mijn bedde, en makent van tranen sachte
Met ootmoediger vresen sonder gronden; Ga naar eindvs. 123
Dat es, ick sal met volder machte
125[regelnummer]
Int bedde mijnder conscientien crachte
Elcke sondelijcke iachte Ga naar eindvs. 126
Of dwaen met tranen tallen stonden,
So werdi in tgeslachte vonden
Van Israhel.
130[regelnummer]
Ontrent dijn bedde soet heeft ontbonden
Salomon wel
Twelc sijn gods engelen als wachters snel, Ga naar eindvs. 132
Die hoeden v snachts vant helsche wilt.
Ga naar margenoot+ Maect v bedde so ghi slapen wilt.
135[regelnummer]
Al wisti den cours der planeten,
Al condi der sterren ommeloop meten,
Al kende ghi alder natueren secreten,
Al hadde ghi alle der cruden cracht begort, Ga naar eindvs. 138
Al verstondi tsecreet van allen propheten,
140[regelnummer]
Ia hemelsche ende eertsche conste beseten,
Nochtans so eest al niet om weten
Leefdi anders dan so ghi steruen dort.
Een glas is broosch; veel lichter stort
Die mensche voorwaer;
145[regelnummer]
Experientie v onlancx kenlic wort, Ga naar eindvs. 145
| |
[pagina 162]
| |
Ia openbaer
Te meniger stont tsi hier tsi daer.
Al seg ict ruyt als een hanebilt: Ga naar eindvs. 148
Maect v bedde so ghi slapen wilt.
|
|