Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[LI] Refreyn
O Quelende liefde seer suer van smake,
draeckich fenijn die mijn herte duerknaecht,
geplaecht moet zijn tgrief dair ic duer wake.
wrake ouer een die mi behaecht,
5[regelnummer]
ic claecht haer minlic al ben ic veriaecht,
versaecht is therte, sin ende moet,
die vloet van tranen mijn oogen beulaecht, Ga naar eindvs. 7
belaecht ben ic in Venus behoet.
een soet gesichte maect blijen gloet,
10[regelnummer]
mer spoet van ontrouwen is mi becleuen. Ga naar eindvs. 10
och sneuen doet mi die bloemen soet,
noyt goet en was mi lieuer beseuen
nochtans heeft mi die liefste begheuen.
| |
[pagina 101]
| |
Al is verstandenis dit werck versmaende,
15[regelnummer]
mi altoos raende dat icse sou laten,
Ga naar margenoot+ natuere en cans niet sijn ontgaende
maer hout mi staende en segt bi maten Ga naar eindvs. 17
och oft Pigmaleon die doot most laten Ga naar eindvs. 18
latende ter straten sijn lief alleene,
20[regelnummer]
en oft Narcisius tot sijnder onbaten
door Venus haaten mits ionsten reene
verdranck hem seluen in een fonteene,
twaer veel te cleene sout elck beleuen Ga naar eindvs. 23
dat ic sou laten die schoonste greyne,
25[regelnummer]
al seg ict int pleyne het wert ghescreuen,
nochtans heeft mi die liefste begheuen.
O swaer gepeis, ghi doet mijn ogen drogen
vol Ialousien int herte versmoort.
mocht ic dat vrouken mijn vermoghen thogen,
30[regelnummer]
lazen neen ic, als dongetroost roep ic verstoort moort
van duchten dat si eens nijders woort hoort.
haer minlic confoort mach dit benouwen flouwen
mer tseyl van rouwen mi ouerboort sloort.
al ist discoort dat dicwil vrouwen brouwen, Ga naar eindvs. 34
35[regelnummer]
mer bider kerssouwen heb icse verheuen.
mocht ic noch troost aen hair aenscouwen bouwen
so ware al mijnen druck verdreuen;
| |
[pagina 102]
| |
Ga naar margenoot+ nochtans heeft mi die liefste begheuen.
Prince, mijns liefs moet ic ontberen,
40[regelnummer]
tontberen van haer doet mi dus schrijen,
schrijen moet therte duer dit begheren,
tbegheren doet mi veel lijdens lijen,
lijen bi tijen is mi een verblijen,
verblijen doet hopen mer duchten beuen,
45[regelnummer]
beuen moet ic vol fantasien,
fantasie doet mi die mutse dus weuen, Ga naar eindvs. 46:
nochtans heeft mi die liefste begheuen.
[twee houtsneden naast elkaar] |
|