Refreinenbundel
(1940)–Jan van Doesborch– Auteursrecht onbekend[Eerste deel] | |
[pagina IX]
| |
VoorberichtDe hier uitgegeven refreinenbundel kan beschouwd worden als het pendant van den in de jaren 1929-1930 door Dr. F. Lyna en Dr. W. van Eeghem voor het eerst naar het handschrift gepubliceerden bundel van Jan van Stijevoort. Evenals hun uitgave is de onderhavige in de eerste plaats bedoeld als een bijdrage tot de kennis en de waardeering onzer oudste refreinliteratuur, waarvoor deze beide verzamelingen ongetwijfeld tot de belangrijkste tot nu toe bekende bronnen moeten worden gerekend. Met de genoemde uitgevers ben ik het volkomen eens dat een dergelijke uitgave integraal moet zijn en aan dezen eisch voldoet de mijne geheel. Daarentegen ben ik het niet met hen eens dat de methode alleen de diplomatieke kan zijn. Hun argument ‘Het geldt hier een letterkundigen tekst van groote waarde’ keert zich tegen henzelf. Immers: om de letterkundige waarde van een tekst tot haar recht te doen komen (en daar is het mij in de eerste plaats om te doen) moet hij zoo zuiver mogelijk zijn; alle afwijkingen van den oorspronkelijken, door den dichter vastgestelden vorm, kunnen aan het juiste begrip en de juiste waardeering daarvan slechts afbreuk doen. Nu zijn ongelukkigerwijs beide teksten, van van Stijevoort en van van Doesborgh, ons overgeleverd in een betreurenswaardigen toestand; zij zijn beide op zoo vele plaatsen en zoodanig bedorven, dat een volledig herstel van de oorspronkelijke lezingen vooralsnog onmogelijk is. Maar dat ontslaat ons niet van de taak op dié plaatsen waar het mogelijk is, waar de juiste lezing als het ware helder door de corrupte overlevering heenschijnt, die soms slechts op een druk- of schrijffout berust, den tekst te herstellen en leesbaar te maken. Wat is de lezer ermee gebaat als men hem al de vergissingen en schrijffouten van van Stijevoort, al de drukfouten en | |
[pagina X]
| |
typografische capriolen van van Doesborgh weer voorzet? Zij wekken zijn ergernis maar op en staan een onbevooroordeelde literaire waardeering in den weg. Hetzelfde geldt voor de interpunctie. En wanneer slechts alle afwijkingen van het origineel verantwoord zijn, zooals in mijn uitgave is geschied, kan daartegen uit wetenschappelijk oogpunt geen bezwaar zijn. Een enkel woord nog over de aanteekeningen. Het is voor zoover mij bekend hier voor het eerst dat een refreinenbundel met een doorloopende verklarende commentaar verschijnt, maar ik moet dan ook bij voorbaat de grootste clementie van den gebruiker inroepen bij de beoordeeling daarvan. De ongewone denk-, dicht- en schrijfwijze van de rederijkers eener-, de toestand van den tekst anderzijds, maken dat deze commentaar niet anders kan zijn dan een eerste schuchtere stap in de richting van een bevredigende tekstverklaring; in de meeste gevallen kon niet veel meer gedaan worden dan den minder ervaren lezer tenminste hier en daar eenig houvast geven. Ook voor de in de aanteekeningen voorgestelde conjecturen geldt dit. De clementie van den lezer wordt ook ingeroepen voor enkele kleine inconsequenties Ga naar voetnoot1) en voor de drukfouten in de inleiding, die grootendeels het gevolg zijn van de omstandigheid dat het eerste gedeelte van deze uitgave afzonderlijk is verschenen en in een beperkten tijd persklaar gemaakt moest worden. In een lijst van addenda en corrigenda worden de voornaamste drukfouten aangegeven en ook enkele onjuistheden verbeterd.
Mijn oprechten dank betuig ik aan de Commissie voor de Uitgave van Geschriften van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde voor het opnemen van deze uitgave in haar Kleine Reeks. In het bijzonder ben ik veel dank verschuldigd aan Prof. Mr. P.N. van Eyck, die ook nadat een gedeelte van dit werk als dissertatie was verschenen, daaraan veel tijd | |
[pagina XI]
| |
en moeite besteed heeft, en mij vooral bij de interpretatie van duistere plaatsen zeer behulpzaam is geweest. Ook Prof. Dr. J. de Vries dank ik voor zijn belangstelling en zijn steun in raad en daad. Aan Dr. A. Apers, directeur der Gentsche Universiteitsbibliotheek, betuig ik mijn dank voor de welwillendheid waarmede hij mij het unieke exemplaar van den oorspronkelijken druk geruimen tijd ter beschikking stelde, en verder aan allen die op eenigerlei wijze aan de totstandkoming van deze uitgave hebben bijgedragen.
C.K. Leiden, Dec. 1939. |
|