| |
| |
| |
Een gelijke inkomstenverdeling
De ongelijkheid
Er bestaat over de inkomensverdeling een ontstellende onwetendheid. In Nederland wordt de inkomensverdeling weliswaar langzamerhand gelijker, doch de mate van ongelijkheid is nog zeer groot. Als we de ongelijkheid in cijfers uitdrukken, moeten we natuurlijk alleen rekening houden met de inkomens na aftrek van belasting. Het gaat niet om bedragen die ergens op een papiertje staan geschreven, maar om de bedragen die we werkelijk kunnen uitgeven. Laten we eens die twee procent van de bevolking nemen, die tot de hoogste inkomenstrekkers behoren en laten we die groep vergelijken met de twee procent van de bevolking met de laagste inkomens. Dan zien we dat de hoogste inkomenstrekkers dertigmaal zoveel kunnen uitgeven als de laagste inkomenstrekkers. Dat is in de ogen van socialisten die naar gelijkheid streven, een schrijnend onrecht.
Nu moeten we niet denken dat deze onbillijkheid alleen kleine groepjes betreft. Bijna iedereen is het slachtoffer. Dit blijkt als we berekenen hoeveel geld alle Nederlanders tezamen, na aftrek van de belastingen, kunnen uitgeven. Dan zien we dat één twintigste van alle Nederlanders één zesde van het totale bedrag kan uitgeven en dat één vierde van alle Nederlanders de helft van het totale bedrag kan besteden.
| |
Vraag en aanbod
Marx begon zijn aanval op de hoge inkomens met een analyse van de
| |
| |
kapitalistische maatschappij. Hij was de grote schepper van een theorie over de arbeidsmarkt, de arbeidswaarde en de meerwaarde (de uitbuiting). Deze theorieën zijn verouderd omdat niet alleen de maatschappij maar ook de wetenschap zich verder heeft ontwikkeld. Maar het is niet verouderd om een aanval op de hoge inkomens te beginnen met een analyse van de maatschappij. J. Tinbergen heeft zo'n analyse gegeven, die we als uitgangspunt zullen nemen van onze beschouwingen.
In onze vrije markteconomie is de inkomensverdeling gekoppeld aan de produktie. Uit de beslissingen van de ondernemers welke machines zij zullen kopen, vloeit automatisch voort hoeveel en wat voor werknemers zij in dienst willen nemen. De ondernemers nemen produktiebeslissingen en oefenen, als gevolg daarvan, vraag uit op de arbeidsmarkt. Hoe minder de ondernemers van één bepaalde soort arbeid vragen, des te lager zal het loon zijn. Vraagt de ondernemer bijvoorbeeld meer geschoolde werkkrachten, dan zal dit een drukkende werking hebben op het loon van ongeschoolde arbeiders.
Het loon is echter niet alleen een gevolg van de vraag, maar wordt ook bepaald door het aanbod. Hoe meer van iets voorhanden is, hoe lager de prijs is. Drinkwater wordt genoeg aangeboden - hoewel hier binnenkort verandering in komt - en daarom hoeven we voor drinkwater weinig te betalen. Daarentegen kosten goud en diamant veel, omdat die goederen schaars zijn. Zo is het ook met de diverse soorten arbeid. Als van een bepaalde soort arbeid veel aangeboden wordt, zal het loon laag zijn op deze aarde, ook al is het nog zo hoog in de hemel. Doch wordt van een andere soort arbeid weinig aangeboden omdat hij schaars is, dan krijgt deze soort arbeider een hoge beloning en heeft hij de hemel reeds op aarde.
De fundamentele oorzaak van de inkomensongelijkheid bestaat hierin: juist van die werknemers, aan wie de ondernemers de grootste behoefte hebben, is de beschikbare voorraad het kleinst. Van die arbeid waarnaar het meest gevraagd wordt is het aanbod het geringst. De grote vraag en het geringe aanbod zorgen tezamen voor een fantastisch hoog inkomen. De grote verschillen in de schaarsten van diverse groepen werknemers vormen één van de wortels van het kwaad.
| |
| |
| |
De wortels van het kwaad
Hoe zijn de verschillen in schaarste van de diverse soorten arbeid ontstaan? Schaarste door monopolie, door verschillen in opleidingskansen, door verschillen in natuurlijke begaafdheid en door verschillen in inspanning (‘plezier in het werk’) spelen een doorslaggevende rol.
Schaarste door monopolie: Wanneer een bedrijf een monopolie-achtige positie heeft, is het in staat de schaarste van zijn produkten kunstmatig op te voeren en daardoor het winstinkomen te vergroten. Ook kunnen sommige beoefenaren van vrije beroepen, zoals notarissen, in een streek een monopolie bezitten.
Schaarste door verschillen in opleidingskansen: Iedereen die wel eens spreekt met studenten van achter het ijzeren gordijn, weet hoe zij het kapitalisme aanklagen, omdat in Nederland tweederde van de bevolking tot de lagere milieus behoort, doch slechts zeven á acht procent van de studenten uit die lagere milieus voortkomt. Door de afwezigheid van gelijke kansen ontstaat er eveneens een kunstmatige schaarste van sommige soorten arbeid.
Schaarste door verschillen in natuurlijke begaafdheid: In tegenstelling tot die soort begaafdheid, die het resultaat is van studie, heeft men natuurlijke begaafdheid niet aan eigen inspanning te danken. De natuurlijke begaafdheid is te vergelijken met een geërfd vermogen. Natuurlijke talenten zijn schaars en wie ze toevallig heeft, kan daaraan een extra beloning ontlenen.
Schaarste door verschillen in inspanning en plezier in het werk: De begrippen ‘inspanning’ en ‘plezier in het werk’ moeten we ruim opvatten. Zij omvatten de zwaarte van het werk, het arbeidsklimaat, het ‘sociale prestige’ dat van een beroep uitgaat, het aantal uren dat gewerkt moet worden, de hoeveelheid avond- of nachtwerk, de moeite van het studeren, de zweetdroppels voor het examen, het uitstel van consumptie tijdens de studie, de aanschaf van boeken en de kosten die aan een bepaald beroep zijn verbonden. Het aantal mensen dat zich deze ontberingen en inspanningen wil getroosten, is momenteel schaars. Hoe groter de inspanning of de ontbering is, des te hoger is de beloning.
| |
| |
| |
Het inkomen uit vermogen
We spraken tot nu toe over de verschillen in schaarste van diverse soorten arbeid. Echter, niet alleen het inkomen uit arbeid is van belang voor de inkomensverdeling; ook het bezit van grond en ander vermogen speelt een rol.
Reeds Marx heeft erop gewezen, dat er één belangrijke factor was, die de inkomensverdeling nog schever trok dan zij al was, en dat was het zogenoemde arbeidsloze inkomen, d.w.z. inkomen, waartegenover geen ‘prestatie’ stond. Toch zijn er bij vermogensvorming uit eigen besparingen wel degelijk prestaties verricht: in de eerste plaats de ‘prestatie’ om het inkomen niet op te eten maar te beleggen; in de tweede plaats de ‘prestatie’ om het bespaarde vermogen aan risico van allerlei aard bloot te stellen.
Het grote bezwaar tegen inkomen uit vermogen, dat overeind is blijven staan, is dat de meeste vermogens niet zijn gevormd uit eigen besparingen, maar uit besparingen van vaders of voorvaders. Het vermogensbezit berust grotendeels op de overerving van vroeger gemaakte pionierswinsten. Door de cumulatieve werking van deze erfenissen is het nationale vermogen geconcentreerd in handen van een klein groepje. Slechts zeven procent van de Nederlandse gezinnen beschikt over een belastbaar vermogen.
Het is welhaast overbodig op te merken dat de bezitters van al dan niet geërfde grond slapende rijk kunnen worden door de toenemende schaarste van grond en de daaruit resulterende waardestijging. Door deze factor zal de vermogensverdeling in de toekomst nóg schever worden.
De ‘scheve’ vermogensverdeling heeft een zeer ongunstige invloed op de inkomensverdeling. Volgens een recente studie van het CBS is veertien procent van de inkomensongelijkheid een rechtstreeks gevolg van het vermogensbezit.
| |
Toenemende desorganisatie in de loonpolitiek
Het kan moeilijk worden ontkend dat het Nederlandse sociaal-economische leven onderhevig is aan wat de wet van de toenemende desorga- | |
| |
nisatie genoemd. Er is een verval van orde ingetreden. Het aantal politieke partijen neemt toe, de categorale organisaties ook, de overlegorganen brokkelen af. De vrijere loonpolitiek heeft het middelpuntvliedend proces een nieuwe impuls gegeven.
De Poolse econoom Oskar Lange heeft de geleide economie eens vergeleken met een vliegtuig, bestuurd door een piloot, terwijl hij de vrije economie voorstelde als een luchtballon: eenmaal opgelaten is hij stuurloos overgeleverd aan het spel der blinde elementen. Wie dit op zich laat inwerken, vraagt zich onwillekeurig af: waarom toch willen de vakbonden met betrekking tot de loonpolitiek hun stuurknuppel uit handen geven en schuitje gaan varen in de donder en bliksem van de conjunctuur? Het antwoord luidt kort en goed: de geleide loonpolitiek, zoals die sinds 1945 in Nederland is gevoerd, heeft gefaald, omdat deze loonpolitiek in feite tegen de werknemers is gebruikt en omdat niemand er zich in de praktijk aan stoorde.
Het belangrijkste argument is dat de geleide loonpolitiek gefaald heeft in het scheppen van een betere inkomensverdeling tussen alle groepen van de bevolking. De Stichting van de Arbeid had tot taak om een toetsingsnorm op te stellen, d.w.z. het jaarlijkse stijgingspercentage waaraan de cao's waren gebonden. De regering moest vervolgens over die toetsingsnorm beslissen. En de regeringen-De Quay en -Marijnen hebben hun machtsmiddelen steeds tegen de werknemers gebruikt. Ze poogden niet alleen de toetsingsnorm te drukken, maar reeds vóórdat bepaalde onderhandelingen begonnen waren, de uitkomst daarvan te dicteren. Voor het jaar 1963 overwoog de regering een loonstop; de vakbonden menen tot op de dag van vandaag dat zij er toen met moeite 2,7 pct. uit hebben gesleept. Trouwens alleen al het gemillimeter met ééntiende procenten was schijnheilig: de regering deed het voorkomen alsof 2,8 pct. het land in een chaos zou doen storten. Het beeld van 1963 wijzigde zich niet. Voor 1964 wilde de regering een loonstijging van 3 à 4 pct. toestaan. Zoals bekend kwam toen het spook van de ontevredenheid als een dief in de nacht en bedroeg de feitelijke loonstijging in dat jaar 15 pct.
Langzamerhand was de loonpolitiek gedegradeerd tot een sluitpost
| |
| |
op de begroting. Allerlei wensen moesten eerst worden vervuld voordat ook nog de lonen mochten stijgen. De greep op winsten, de dividenden en de investeringen verslapte. Iedereen graaide wat er te graaien viel. In die sfeer was het logisch en gerechtvaardigd dat ook de werknemers hun buit wilden binnenslepen.
Doordat de winsten toenamen, kregen de ondernemers teveel geld op zak. Daarvan konden zij zwarte lonen betalen, die de werknemers met graagte accepteerden. De officiële cao's werden steeds meer aan ieders laars gelapt. Er ontstond een sfeer van knoeierij en bedriegerij. De geleide loonpolitiek werkte nog maar gedeeltelijk. De vakbonden kwamen in een onmogelijke positie. Op landelijk niveau moesten zij cao's, die met moeite door hun achterban waren bevochten, afwijzen. De vakbonden moesten neezeggen tegen hoge lonen die sommige werkgevers met graagte wilden betalen. Daardoor verloren de bonden hun invloed op de leden. De werknemers begrepen het niet langer. Het lagere NVV-kader, dat nog dagelijks contact had met de arbeiders, heeft toen de vrijere loonpolitiek bij de centrale leiding afgedwongen.
| |
Verradersloon?
Er zijn echter aanwijzingen uit de praktijk, dat de vrijere loonpolitiek, ontworpen als een instrument voor een grotere gelijkheid, voor deze taak volstrekt niet is berekend.
1. De inkomensverdeling tussen de werknemers onderling wordt chaotisch. In dit opzicht is de vrijere loonpolitiek in staat om alles te bederven, wat reeds onder De Quay en Marijnen langzaam is afgebroken: een gelijk loon bij een gelijke prestatie. Natuurlijk, de wetten van vraag en aanbod regeerden allang. De discriminatie tussen de loontrekkers onderling was in feite al aanwezig. Maar nu is het onrecht tot wet verheven. De discriminatie wordt met het hoogste gezag bekleed en tot in alle perfectie doorgevoerd. Loonverschillen die alleen hun bestaan danken aan de toevallige positie van een bedrijf op de binnen- en buitenlandse markt, zullen worden gelegaliseerd en uitgebreid.
2. De prijzen worden op een ontstellende manier onder druk gezet. Bij vrije lonen kan geen enkele prijspolitiek nog effect sorteren. Bij vrije
| |
| |
lonen horen vrije prijzen. De afgelopen jaren, waarin met een vrijere loonpolitiek geëxperimenteerd is, hebben dit onomstotelijk aangetoond. Momenteel stijgen onze prijzen met ca. 5 pct. per jaar. Voor een keertje kan dat nog wel, omdat Nederland vóór de loonexplosie een goedkoopte-eiland was in Europa. Maar het kan niet langer zo doorgaan, omdat de inflatie in andere Europese landen zal teruglopen, juist nu in Engeland en Frankrijk een inkomenspolitiek wordt ingevoerd en in Duitsland gesproken wordt over een straffere loonbeheersing. Als we niet oppassen, prijzen we ons uit de internationale markt.
3. Degenen die een vrijere loonpolitiek voorstaan, menen soms dat het loonaandeel in het nationale inkomen vergroot kan worden door pure loonstrijd. Hoe moeilijk het echter is op deze wijze het loonaandeel te vergroten, demonstreert het Amerikaanse voorbeeld. In de jaren 1932-1942 organiseerde de Amerikaanse vakbeweging zich, doch het loonaandeel in het nationale inkomen daalde van 72 pct. tot 63 pct. De enige manier om het loonaandeel structureel te verbeteren is: hervorming van de sociaal-economische orde. Een politiek is nodig, waarbij alle inkomens, dus ook de hoogste inkomens, worden aangepakt.
| |
Inkomenspolitiek
Elke vrije loonpolitiek komt neer op ‘dokteren aan het symptoom’. De feitelijke anarchie wordt gewettigd; haar oorzaken blijven onaangetast. Een werkelijk alternatief voor de vrijere loonpolitiek moet de oorzaken, die tot het falen van de naoorlogse politiek hebben geleid, wegnemen. Dat wil zeggen dat zo'n alternatief loonsysteem aan een aantal essentiële voorwaarden zal moeten voldoen. Deze voorwaarden zijn in het verleden reeds door socialisten, vakbondsleiders, economen en sociologen geformuleerd.
De socialisten hebben benadrukt dat een loonstelsel een bouwsteen moet vormen van een blijvende inkomensherverdeling waarin de afstand tussen laagstbetaalden en hoogstbetaalden wordt verkleind. Zo'n herverdeling kan alleen van blijvende aard zijn bij een verandering van de economische orde. De strijd om de gelijkere inkomensverdeling is dus een politieke strijd. Deze strijd kan het beste worden uitgevochten in het
| |
| |
parlement.
De economen hebben steeds betoogd dat de bestedingen van de verschillende inkomensgroepen niet groter mogen zijn dan de nationale middelen toelaten. Alleen dan zijn een stabiel prijspeil en een volledige werkgelegenheid op lange termijn gewaarborgd. Deze eis is - op zijn zachtst gezegd - beter te realiseren onder een geleide loonpolitiek dan onder een vrije loonpolitiek.
De vakbondsleiders menen dat een loonstelsel aan het bedrijfsleven afgedwongen moet kunnen worden. De individuele werknemer moet kunnen begrijpen dat het stelsel uitstekend zorgt voor zijn relatieve inkomenspositie en de werkgevers moeten niet over middelen beschikken om het stelsel aan hun laars te lappen. Aan deze voorwaarden wordt voldaan als er evenwicht heerst op de arbeidsmarkt. Dit evenwicht kan het beste worden bereikt en gehandhaafd door middel van een arbeidsmarktpolitiek, waarbij de overheid ingrijpt in de vraag en het aanbod van diverse soorten arbeid.
De sociologen hebben, tenslotte, naar voren gebracht dat binnen het raam van het loonsysteem sociale strijd mogelijk moet zijn. Dit strijdelement is de laatste tijd in de verdrukking gekomen, hetgeen tot frustratie leidt, temeer omdat Nederland geen sociaal paradijs is. Nu komt een vrije loonpolitiek slechts op korte termijn aan het verlangen naar strijd tegemoet. Over een poosje zullen de werknemers nog meer gefrustreerd zijn, als ze bemerken dat hun strijd geen fundamentele resultaten boekt doordat alle excessieve loonstijgingen die zij bereikt hebben, weer door prijsstijgingen ongedaan worden gemaakt. Deze frustratie kan zich uiten in politieke apathie en ongeïnteresseerdheid, een bedenkelijk verschijnsel voor wie de democratie werkelijk ter harte gaat.
Een alternatief voor de vrijere loonpolitiek bestaat slechts in een inkomenspolitiek. Maar dan ook een politiek die niet slechts inkomenspolitiek heet en in feite loonbeheersing is. Behalve de lonen moeten ook de winsten, de tantièmes, de dividenden en de hoge salarissen worden aangepakt en onder controle van de overheid worden gebracht. Alleen daardoor ontstaat een klimaat waarin zelfdiscipline van de werknemers
| |
| |
kan functioneren. Alleen daardoor ontstaat een werkelijk gelijkere inkomensverdeling.
De inkomenspolitiek moet niet door regenten aan de werknemers worden opgelegd. Het is dan ook een eerste vereiste dat een eventuele inkomenspolitiek aan de PBO-organen wordt onttrokken en regelrecht onder verantwoordelijkheid van het parlement wordt gebracht. Daardoor wordt tevens gelegenheid geschapen tot ruime publieke discussie, waardoor de behoefte aan strijd wordt bevredigd.
| |
Norm voor een rechtvaardige inkomensverdeling
De socialistische norm voor een rechtvaardige inkomensverdeling is dat de inkomensverschillen niet groter zijn dan nodig is om iedereen te prikkelen zich met toewijding in te zetten voor dat werk, dat uit maatschappelijk oogpunt noodzakelijk is. Dat betekent dat alleen met één oorzaak van de inkomensverschillen, namelijk, met de verschillen in ‘inspanning’ en ‘plezier in het werk’ - in hun ruime betekenis - rekening moet worden gehouden.
Vroeger ging het de socialisten om de afschaffing van het arbeidsloze inkomen, d.w.z. elk inkomen dat geen loon of salaris is. Dit is een te grove benadering gebleken. Daarom behoren socialisten van 1966 niet meer voor de afschaffing van het arbeidsloze inkomen te vechten, maar voor de afschaffing van die inkomens, die groter zijn dan nodig is.
Maar - zo zal men vragen - als iemand een bepaald inkomen per jaar verdient, hoe bepaalt men dan wélk deel van dit inkomen ‘noodzakelijk’ is om hem te prikkelen zijn beroep uit te oefenen en welk deel van zijn inkomen als ‘overbodig’ kan worden beschouwd? Doen zich hier geen onmogelijke metingsproblemen voor en loeren hier niet de willekeur en de onrechtvaardigheid om de hoek?
Het antwoord op deze vraag luidt: nee. Want het metingsprobleem kan omzeild worden. Wanneer de overheid de invloed van alle factoren die niet te herleiden zijn tot verschillen in inspanning en plezier in het werk (monopolie, ongelijkheid van kansen, natuurlijke begaafdheid, geërfd vermogen) uitbant, blijven voornamelijk die inkomensverschillen over, die wél aan verschillen in inspanning en plezier in het werk
| |
| |
te danken zijn. Dan zal de inkomensongelijkheid van 1 : 30 aanzienlijk zijn terug gebracht. Dan zullen de hoogste inkomens, na aftrek van de belasting, niet meer dan enkele malen groter zijn dan de laagste inkomens. Dat is het loon waarnaar wij streven. In het hierna volgende geven wij aan, hoe wij het denken binnen te halen.
| |
Herverdeling
Alle inkomensbestanddelen die niets met inspanning of met ontberingen te maken hebben, zijn op één of ander wijze het gevolg van schaarste. Daarom zal het beleid erop gericht moeten zijn het aanbod te stimuleren waar deze schaarste heerst.
Volgens de klassieke opvattingen resulteert uit een hogere beloning van schaarse arbeid een vergroting van het aanbod. Op de arbeidsmarkt bestaan echter zulke ondoorzichtigheden, is de periode van aanpassing zo langdurig en zijn de factoren die het aanbod beïnvloeden zo volledig ingebed in de maatschappelijke structuur, dat een actief beleid nodig is om de wet van de traagheid te doorbreken en de voorwaarden te scheppen die nodig zijn voor een stimulering van het aanbod van schaarse arbeid.
Schaarste die het gevolg is van kunstmatige beperkingen, als bij notarissen het geval is, kan eenvoudig worden opgeheven door de beperkingen op te heffen.
Een belangrijke invloed in nivellerende richting zal uitgaan van de uitbanning van de ongelijkheid van kansen. Door studieloon en door het aanpakken van de sociale belemmeringen voor het volgen van een voortgezette opleiding kan het aanbod van intellectuele beroepen behoorlijk worden uitgebreid. Daardoor wordt de markt voor deze beroepen als het ware ‘bedorven’. In theorie kan men daarbij zóver gaan dat een geheel gelijke inkomensverdeling ontstaat.
Zolang het aanbod nog niet voldoende is opgevoerd zullen we door middel van progressieve belastingen het meerinkomen uit schaarste moeten wegbelasten. Het is daarbij van het grootste belang dat socialisten voorop stellen dat de gemeenschap moet profiteren van bijzondere talenten.
| |
| |
| |
Het ‘arbeidsloze’ inkomen
De inkomens uit vermogen moeten worden herverdeeld door een combinatie van maatregelen, die tot gevolg hebben dat, in de eerste plaats, het vermogen aan de voet wordt vergroot en dat, in de tweede plaats, het vermogen aan de top wordt gecollectiviseerd.
Hoe een werknemer of wie dan ook vermogen wil vormen en beleggen, laten we graag aan zijn eigen inzichten over. Ter stimulering van vermogensvorming kan het bezit van een eigen huis of deelname in beleggingsfondsen worden gepropageerd op voor ieder, en dus ook voor de werknemers, aantrekkelijke manier.
De collectivisatie van het vermogen is een pijler waarop elke inkomenspolitiek behoort te rusten. Niet alleen hebben de economen ontdekt dat vermogensbelastingen de enige belastingen zijn die werkelijk effect hebben omdat ze niet of nagenoeg niet in de prijzen worden doorberekend, maar bovendien is het alleen via de collectivisatie van het vermogen mogelijk een greep te krijgen op de ongelijke machtsverdeling, die inherent is aan het kapitalistische produktiestelsel. Bij het begrip ‘collectivisatie’ denken wij aan verhoging van de successierechten en aan overheveling van vermogen in gemeenschapshanden.
Een drastische verhoging van de successie- en schenkingsrechten tot b.v. 99% bij bedragen boven de f. 100 000.- is dringend geboden, wil men een begin van inhoud geven aan het begrip gelijke kansen bij de start. Daarnaast kan gedacht worden aan een grotere differentiatie van het tarief naar de graad van bloedverwantschap.
Aan overheveling van vermogen in handen van de gemeenschap zal niet te ontkomen zijn. De betekenis hiervan voor de nivellering van de vermogensverschillen is zeer groot. Uit oogpunt van vermogensnivellering is er geen efficiënter instrument denkbaar. Natuurlijk heeft deze overheveling ook nadelige gevolgen, zoals kapitaalvlucht naar het buitenland. Daarom dient dit middel in de eerste plaats te worden toegepast op snel in waarde stijgende vermogensobjecten. Wij stellen voor de grond en de bodemschatten in handen van de gemeenschap over te hevelen. De gemeenten die de grond van hun territoir in eigen bezit hebben weten te houden, hebben ervaren dat het risico van bureaucratie
| |
| |
als gevolg daarvan zeer gering is.
Indien de omvang van de totale besparingen door de inkomenspolitiek negatief wordt beïnvloed, dient de overheid haar besparingen, die momenteel éénvierde van de nationale besparingen bedragen, drastisch op te voeren. Wanneer deze besparingen worden geïnvesteerd in projecten die vooral aan laagst betaalden ten goede komen, zoals recreatie en openbaar vervoer, werken deze besparingen tevens een sociale gelijkheid in de hand.
|
|