Voor het verwezenlijken van onze eerste doelstelling, gelijker maken van inkomens- en vermogensverdeling, zijn de volgende vier instrumenten nodig:
a. Centralisatie van de loon- en salarispolitiek bij de regering en het parlement.
Dit is nodig om de loonontwikkeling in de verschillende bedrijfstakken te harmoniseren en de inflatie te beteugelen. Om echter te voorkomen dat de centrale eenheid in tijden van economische spanning al te gemakkelijk naar loonbeheersing grijpt, zal de regering een duidelijk beleid voor een aantal jaren dienen te formuleren, zodat de werknemers en bedrijven weten waar ze aan toe zijn. De loon- en salarispolitiek moet onder de politieke controle van het parlement vallen en aan het recht van staking als legitieme vorm van meningsuiting zal niet getornd mogen worden.
Deze centralisatie van de loon- en salarispolitiek legt de overheid tevens de verplichting op om vraag en aanbod van arbeidskrachten in verschillende takken van bedrijvigheid te beïnvloeden. Zonder dat is een beleid op lange termijn niet door te voeren.
b. Het invoeren van een waardevast studieloon.
c. Het brengen in gemeenschapshanden van snel in waarde stijgende vermogensobjecten. Als eerste komen hierbij de grond- en bodemschatten in aanmerking.
d. Belastingheffing. Successie- en schenkingsrechten moeten progressief oplopen en boven de honderdduizend gulden 99 pct. bedragen.
Ook de vermogensbelasting moet progressief oplopen; de kleine vermogens, beneden de tienduizend gulden, dienen ongemoeid te blijven.
De heffing van de loonbelasting dient zodanig te geschieden dat de bedrijven hun personeel een slechts in netto bedragen gesteld loon of salaris uitbetalen. De heffingen voor de inkomstenbelasting blijven gelden voor andere soorten inkomens en inkomstenbestanddelen. Op die manier wordt zoveel mogelijk bereikt dat iedereen een helder inzicht krijgt in de door zijn arbeid verworven koopkracht.
Het met overwerk verdiende loon dient belastingvrij te zijn. Uitkeringen bij bijzondere gebeurtenissen worden niet belast voorzover