- Ruud!!!
- Oké, oké, het was maar een grapje. Kan ik je terugbellen?
Ruud belde haar terug om haar te vertellen dat hij niets kon doen.
- Die wachtcommandant is stupid en Otto is er niet.
- Heb je hem thuis gebeld?
- Natuurlijk, als ik iets doe, doe ik het goed.
- En?
- Hij is naar boiti, hij komt zondagavond pas terug.
- En verder? Weet je verder niets.
Ruud aarzelde. - Ze vertelden wel, dat ze een halvewilde Indiaan hadden opgesloten. Hij was gevaarlijk agressief.
- Maar dat kan niet, zei Joyce. Wajono is nooit agressief. Weet je zeker, dat het Wajono is?
- Ja, eigenlijk wel. Ze noemden jouw adres. Maar wie is die man eigenlijk? Misschien is het wel beter, dat ze hem opgesloten hebben.
Lul, dacht Joyce.
- Hij is de aardigste man, die ik ken, zei ze.
- En ik dan? Ik heb zoveel moeite voor je gedaan.
- Oké, oké, bedankt. Je bent ook aardig, maar anders. Bel je Otto zondagavond op, ik ken hem niet zo goed.
- Maar wat moet ik dan zeggen?
- Lieverd, zeg hem alleen dat ze hem vrij moeten laten. Noem mijn naam. Ik kom alles wel uitleggen. Het is echt in orde.
- Goed. Zoals je wilt. Je weet, dat ik van je hou.
- Ja, ik weet het, zei Joyce langzaam. Kan ik je morgenavond om negen uur terugbellen?
- Graag goedoe!