meerderheid zijn, zullen jullie ons overheersen. Dan zijn wij nergens meer.
- Wie is de sterkste, vroeg Wajono aan Joyce.
Henk ving zijn woorden op. - Hier wordt tenminste een goede vraag gesteld. Wij Creolen staan niet sterk. Als Creool durf ik te zeggen, dat wij het voor onszelf verknoeien. Wij willen niet werken, wij willen geregeld worden. Wij zijn jaloers op de Hindoestanen, die wel werken en sparen en huizen en grond en bedrijven kunnen kopen, maar zelf spannen we ons geen moer in om ook iets te bereiken.
- Hond, hond, brulde Frits.
Johnny knikte. - Hij heeft niet helemaal ongelijk. Maar de Hindoestanen zijn niet te vertrouwen, ze hebben streken.
George zei fel: - Ach, altijd weer dat praatje. Op die manier kunnen we nooit samenwerken, als we elkaar niet willen vertrouwen.
- George, zei Frits, zich opheffend uit zijn dronkenschap, George is een Creool, hij hoort bij ons, wij wantrouwen hem niet.
- Ja maar, al ga ik met jullie om, ik blijf een Hindoestaan, ook voor jullie, ook voor mijn eigen mensen. Hoe moeten we dan allemaal Sùrinamers worden?
- Hond, zei Frits, je bent mijn vriend, maar je bent een hond.
Weer begon iedereen tegelijk te praten.
Joyce hief weer haar handen op. - Ik wil geen schooljuffrouw spelen, maar zo kunnen we niet praten. Laten we de vraag anders stellen. Wie wil als Surinamer iets doen voor zijn land, Suriname?
- Schaakmat, honden, wat doen jullie?
- Wat doe jij?
- Tegenwoordig is alles politiek. Wat kun je doen?