op het feest van de hagedissen?’
‘Glimmelu! Hoe zit dat nu?’ zei Glebber.
Iedereen keek verbaasd. Alleen Sis en Sas probeerden weg te kruipen.
‘Sis en Sas!’ zei Ma Anoeloe. ‘Willen jullie netjes blijven zitten!’
‘Ik wil één ding weten,’ ging Ma Anoeloe door, terwijl ze iedereen om de beurt streng aankeek. ‘Waarom moeten jullie altijd ruzie maken?’
‘Uhhh...’ begon Bruintje. ‘Uuhhh... omdat Sis en Sas zeiden, dat Latje, Witte Bom en Hatsjee lelijke dingen van ons zeiden.’
‘Kwel,’ zei meneer Koel. ‘Sis en Sas zeiden, dat de hagedissen ons wilden wegjagen.’
‘Wij hebben nooit gezegd,’ protesteerde Glebber, ‘dat we de kikkers wilden wegjagen.’
‘Wij hebben nooit lelijke dingen gezegd,’ zei Latje. ‘De Vijanden zijn begonnen met ruzie maken.’
‘Jullie wilden onze staartjes afpakken,’ riep Glabber. ‘Echt gemeen.’
‘Ja maar...’ begon Latje ‘Ja maar... Sis en Sas zeiden, dat jullie dat leuk vonden.’
‘Ik hoor het al,’ zei Ma Anoeloe. ‘En wat zeggen Sis en Sas?’
Iedereen keek naar de plek, waar Sis en Sas zaten. Op die plek stonden twee lege stoeltjes. Naast die twee lege stoeltjes stonden twee zwarte parapluutjes.
Sis en Sas waren verdwenen!
‘Waar zijn ze?’ riep iedereen.