Meneer Poort, wilt u proeven? We hebben een heel lekker sapje gemaakt.’
‘Maar waarom dan?’ zeurde Hatsjee.
‘Omdat we niet de straat op kunnen, als meneer Poort wakker is, sufferd. Omdat we een slaapmiddeltje in dat sapje moeten doen, uilehond.’
Grauw, deed Hatsjee. ‘Slappe lat, je bent zelf een suffe uilehond.’
‘Hou op,’ zei Wiltte Bom. ‘Als jullie ook ruzie gaan maken, kunnen we de Vijanden nooit verslaan.’
‘Hij hoeft me niet uit te schelden,’ pruttelde Hatsjee.
‘En jij moet leren luisteren,’ zei Latje.
‘Vertel nu verder,’ drong Witte Bom aan.
‘Oké. We gooien stiekem een aspirientje in dat glas markoesasap. Want jullie weten, dat meneer Poort nooit slaapt. Hij moet altijd het erf beschermen. Maar als hij ons sapje heeft gedronken...’ Latje lachte. ‘Haha, dan snurkt hij als een aap. En dan sluipen wij tussen zijn spijlen door en dan staan we op straat.’
‘En dan?’ vroeg Hatsjee.
‘Verder weet ik het nog niet,’ gromde Latje. ‘Ik heb toch gezegd, dat ik een half plan heb.’
‘Pssst,’ zei Moesje Manjaboom.
Witte Bom, Latje en Hatsjee keken omhoog.
‘Pssst, ik heb iets voor jullie.’
‘O? Wat dan?’ vroegen ze alle drie tegelijk.
‘Ik was het bijna vergeten,’ kraakte Moesje Manjaboom. ‘Ik word oud, ik word vergeetachtig. Maar ik heb een briefje voor jullie. Hier!’