hij. ‘Als ik het goed begrijp, dan willen Witte Bom, Latje en Hatsjee de Vijanden verslaan.’
‘Juist,’ zei één van de heren Klimop. ‘Maar die Vijanden zijn onder anderen Bruintje, Bakra, Panter en Mollie, en die denken weer dat Witte Bom, Latje en Hatsjee de Vijanden zijn.’
‘En Glibber, Glebber en Glabber,’ ging één van de dames Gouden Regen door, ‘die willen op hun beurt Witte Bom, Latje en Hatsjee een lesje geven.’
‘Wat een toestand, wat een toestand,’ zei meneer Khiralala. ‘En die hagedissen? Wie zijn boos op die hagedissen?’
‘Meneer Koel en zijn vrienden!’ deelde juffrouw Grasspriet mee.
‘En door wie worden de kikkers vermoord?’ vroeg mevrouw Khiralala.
‘Dat weet ik niet,’ zei juffrouw Grasspriet. ‘Dat heb ik nog niet gehoord.’
‘Als ik het goed begrijp,’ zei meneer Bokkepoot, ‘als ik het goed begrijp, dan vliegen Sis en Sas van de een naar de ander. En nu wil ieder dier een ander dier vermoorden. Juist ja, dat wordt een bloedbad, als ik het goed begrijp.’
‘Nee,’ zei Moesje Manjaboom krakerig. ‘Niet iedereen wil iedereen vermoorden. Ze willen elkaar alleen maar lesjes geven.’
‘Ja-ja,’ zei één van de heren Klimop, ‘dat ken ik. Ze beginnen met lesjes en ze eindigen met kistjes.’
‘U bedoelt?’ vroeg één van de dames Gouden Regen.
‘Doodkistjes,’ zei één van de heren Klimop op som-