4.
Kwo-kwo-kwo!
‘Meneer Koel! Meneer Koel!’
Sis en Sas zweefden met hun zwarte parapluutjes over het erf, op zoek naar meneer Koel.
‘Kwat kwis kwer?’ kwaakte meneer Koel en hij sprong te voorschijn.
Sis en Sas daalden, maakten een keurige buiklanding, remden, en vouwden hun parapluutjes dicht.
‘Meneer Koel,’ zei Sis, ‘we komen u waarschuwen.’
‘Ja, meneer Koel,’ siste Sas, ‘het is onze plicht om u te waarschuwen.’ En hij trok een ernstig slangegezicht. ‘Het is verschrikkelijk.’
‘Het is schandalig!’ siste Sis.
Meneer Koel sprong van links naar rechts en van rechts naar links. Hij was nieuwsgierig! ‘Kwat? Kwat? Kwat kwis kwer kwan?’
‘Moet u luisteren,’ zei Sis en hij deed heel geheimzinnig. Hij keek om zich heen of niemand hen kon afluisteren. Hij wenkte meneer Koel om nog dichterbij te komen. En hij ging fluisteren, om nog meer indruk te maken. ‘U moet verdwijnen,’ zei hij toen, heel zacht.
‘Verdwijnen?’ vroeg meneer Koel verwonderd, terwijl hij zijn ogen heel groot en bol liet worden. ‘Kwaarom?’
‘Sis bedoelt,’ zei Sas, ‘Sis bedoelt... dat ze u willen wegjagen!’
‘Mij wegjagen? Mij wegjagen? Kwaarom? Kwie?’
‘Nee-nee,’ zei Sis. ‘U niet. U niet alleen. Jullie allemaal! Ze willen jullie allemaal wegjagen.’
‘Kwo-kwo!’ kwaakte meneer Koel.