3.
Staartje happen
‘Ik heb pijn in mijn zij van het hollen,’ klaagde Glibber tegen Glebber.
‘Volhouden,’ slirpte Glebber. ‘We moeten Glabber helpen. Ren jij die kant op...’
Glabber glipte net tussen twee meneren Bokkepoot door, die hoofdschuddend voor hem opzij schoven. ‘Pardon,’ mummelde Glabber, terwijl hij een scherpe bocht nam. ‘Gelukt,’ hijgde hij even later tegen juffrouw Grasspriet. ‘Ze zien me niet meer.’
Witte Bom en Hatsjee keken op hun neus. Waar was Glabber gebleven?
‘Daar is Glibber!’ riep Hatsjee plotseling uit.
Glibber was opzettelijk op een kale zandvlakte gaan zitten, zodat de honden zijn heldergroene hagedissevelletje in de zon zouden zien schitteren.
Nu zouden Witte Bom en Hatsjee proberen om hem, Glibber, te pakken te krijgen. Glabber kon nu even uitrusten van het rennen en straks zou Glebber wel een list bedenken, zodat Glibber ook kon ontsnappen.
De groene broertjes Hagedis vonden het nieuwste spelletje van de honden helemaal niet leuk. Toen ze nog heel klein waren, hadden ze wèl leuk met elkaar gespeeld. Ze waren vriendjes.
Maar toen Witte Bom, Latje en Hatsjee grote, scherpe tanden hadden gekregen, toen hadden Sis en Sas, die twee gemene slangen, ze een verhaaltje verteld.
‘Hagedissen hebben kasten vol staartjes,’ had Sis tegen de honden gezegd ‘Elke dag doen ze een ander staartje aan!’