neer Poort was heel belangrijk. Hij beschermde het erf van Ma Dodo en hij liet niet toe, dat de Vijanden naar binnen kwamen.
‘Bemoei u met uw eigen zaken,’ zei Latje heel vrijpostig tegen meneer Poort.
‘Bom!’ gilde Ma Dodo. ‘Latje! Kom onmiddellijk hier!’
‘We krijgen jullie nog wel,’ dreigde Latje, terwijl hij zich omdraaide.
‘Mammie roept... Ga maar vlug naar Mammie,’ zeiden de Vijanden, heel langzaam en treiterig.
Witte Bom en Latje holden de trap op van het huis. Ma Dodo en Hatsjee stonden bovenaan de trap.
‘Au-au-au,’ jammerden Witte Bom en Latje, toen Ma Dodo hen ook verwelkomde met een beet.
‘Hi-hi-hi,’ lachte Hatsjee zachtjes. Nu was hij niet de enige met een pijnlijk oor.
‘Altijd maken jullie ruzie,’ zei Ma Dodo. ‘Ik wil het niet hebben.’
‘Ja Ma...’ begon Witte Bom, ‘maar zij...’
‘Niets zij...’ snauwde Ma Dodo. ‘Ik heb niets met die andere beesten te maken. Ik praat tegen jullie. Als jullie je koest houden, is er ook geen ruzie in deze straat. En verdwijn nu uit mijn ogen. Ga achter op het erf spelen.’
Hatsjee, Witte Bom en Latje liepen langzaam de trap af. ‘En bied meneer Poort je excuses aan, dat je weer zijn rust hebt verstoord.’
‘Meneer Poort, het spijt ons,’ zeiden Hatsjee, Witte