Ma Dodo, denk ik. Je zou je kwiskwasperig voelen!
‘Ik voel me kwiskwasperig,’ mopperde Ma Dodo, terwijl ze opstond en heupwiegend wegliep om nog een glaasje stroop voor Ma Anoeloe in te schenken.
‘Die mensen zijn kleurenziek. Dat is nu eenmaal zo,’ zei Ma Anoeloe sussend. ‘Ze zien wit, bruin en zwart en ze praten wit, bruin en zwart.’
‘Ik wil niet dat mijn zonen zo opgroeien,’ zei Ma Dodo. ‘Straks gaan ze net zo doen als die mensen.’
Ma Anoeloe streek over haar groene hoofd. Ze dacht na. ‘Kun je je kinderen niet een andere naam geven? Een geheime naam!’ vroeg ze.
‘Nee, dat kan niet,’ zei Ma Dodo en ze zuchtte. ‘Ik woon bij die mensen en je weet het: kleine hondjes moeten leren om naar hun naam te luisteren. Als ik hem bijvoorbeeld “Molili” zou noemen, en die mensen roepen “Witte Bom”, dan weet hij ook niet meer wat hij moet doen. Dan wordt hij een draai-draai-hond.’
Ma Anoeloe stond op. ‘Ik moet naar huis,’ zei ze. ‘Over een uur wordt het licht.’
Ma Anoeloe woonde in de plantenbak. Daar stond ze elke dag: heel mooi, diepgroen, heel stil... Niemand (geen mens) wist dat die ene plant Ma Anoeloe heette en dat ze elke avond pootjes kreeg. Overdag vouwde ze haar benen zorgvuldig onder haar blad, zodat niemand (geen mens) kon zien dat ze kon lopen. Geen mens wist ook, dat Ma Anoeloe met haakjes aan de stengel vast zat. Ze kon zich zo loshaken en op stap gaan. Dat deed ze dan ook elke avond.