‘Ik heb nog een afspraak lopen, Michel,’ waarschuwde Alwin Lepelman hem.
‘Dat is waar ook. See you later.’
‘Ik zal nergens aanzitten, oom Michel,’ riep Martin terwijl hij wegliep. Eerst ging hij naar de voorplecht. Hij leunde over de reling en tuurde over de zee. Wat zou hij graag een zeereis maken. Dat boottochtje bij Collioure was leuk geweest, maar niet spannend.
‘Martin!’ hoorde hij roepen. Martèn. Echt Frans!
Op de kade stond Jean. ‘I come?’
Martin maakte een uitnodigend gebaar. ‘Viens, no*.’
Jean rende de loopplank op, sprong aan boord en wilde weten van wie het schip was.
‘Van mijn oom.’ Wat was het Franse woord ook alweer? ‘Je moet stil zijn, ssst,’ siste hij met zijn rechterwijsvinger voor zijn lippen. ‘Ik weet niet of mijn oom het goedvindt.’
‘Comment?’ Jean begreep niet wat Martin zei.
Ssst, herhaalde Martin. Volg me maar, wenkte hij.
Ze slopen achter elkaar een trap op, naar de stuurhut. Martin ging achter het stuur staan en probeerde of er beweging in zat. Hij deed alsof hij de motor startte en wegvoer.
Jean lachte en wilde ook een keer sturen.
‘Non,’ zei Martin heerszuchtig, ‘dat mag niet van mijn oom.’ Hij liep de stuurhut weer uit, deed een deur op het dek open en zag een trap die naar beneden leidde.