woorden: au secours. Maar er kwam niemand.’
‘Wij hebben u gehoord, maar die kleine dikke speelde voor conciërge en zei dat u dement was.’
‘Mijn benen zijn niet goed, maar met mijn hoofd is niks mis,’ zei tante Nella verontwaardigd. ‘Hoe dan ook, later op de avond hebben ze me in dit appartement gezet dat niet aan de boulevard ligt. Dat kon me niet schelen, ik moest de luiken toch dichthouden.’
‘En je bent hier gewoon blijven zitten?’
‘Wat moest ik anders? Ik ken hier niemand en je weet dat ik niet snel uit de voeten kan. Ik kan moeilijk in m'n eentje in een vreemd land gaan wandelen.’
‘Maar wat nu?’ Oma Iris dacht na. ‘Ben je weleens op die boot geweest?’
‘Welke boot?’
‘We hebben Michel in Collioure gezien, een plaatsje verderop. Hij zat op een boot die L'Espérance heet.’
‘Dat is zijn zaak,’ vond tante Nella. ‘Misschien kun je op een boot makkelijker zaken doen.’
Op dat moment ging de telefoon. Ze schrokken er alledrie van en keken verstard naar het toestel.
‘Martin, neem op,’ zei oma Iris uiteindelijk.
Hij nam de hoorn op. ‘Met Martin Plaat.’
‘Zo, mi boi, mag ik je oma even.’
Martin herkende de stem, het was de man met de gele kattenogen. ‘Lepelman,’ fluisterde hij terwijl hij de hoorn aan zijn oma gaf.