‘Nee, laat me hier niet alleen achter,’ jammerde oma op overdreven toon.
Martin lachte. Zij hield van toneelspelen, die grootmama van hem.
Ze liepen langzaam verder en vonden de muren van een oud kapelletje. Op een ervan was een houten bordje gespijkerd.
‘Romaanse kerk, elfde eeuw,’ las oma. ‘Dat is oud. Die kerk staat hier al bijna duizend jaar. Kijk, ze zijn hem aan het restaureren.’
Martin keek naar het dak dat half af was. Ze gluurden door de smalle open ramen naar binnen en zagen een eenvoudig ruw stenen altaar.
‘Ik denk dat ze dit kerkje nog steeds gebruiken,’ zei oma Iris.
‘Nou, dan zit El Tramontane natuurlijk niet hier.’
‘Ik heb opeens geen zin meer in jagen op geesten. Bovendien ben ik bang voor slangen.’
‘Niet zo raar doen, oma. In Suriname zijn slangen, hier niet.’
‘Wel. Giftige adders. Laten we teruggaan, ik moet nog boodschappen doen. En morgen,’ stelde zij voor, ‘morgen gaan we met de trein naar Collioure. Daar is aan zee een prachtig oud fort. Dat gaan we bekijken. Oké?’
‘Lijkt het op fort Nieuw-Amsterdam of op fort Zeelandia?’ wilde Martin weten.
‘Dat mag jij zeggen, als we er zijn.’