nen, werden vrijgemaakt om als soldaten op de weglopers te kunnen jagen. Zij waren de Redi Musu, de zwarte jagers of negerjagers.
De blanken vonden de negerjagers heel goede soldaten, ze waren beter dan de witte. En sterker. Voor hen was het geen probleem om dagenlang in het oerwoud rond te trekken om op de Marrons te jagen.
Oma Iris had voorgelezen uit het boek van John Gabriël Stedman. De zwarte jagers en de Marrons scholden elkaar uit.
De ene partij, de Marrons, gilde: ‘Lage zielen, verraders! Kom hier en probeer van ons te winnen. We zullen jullie verslaan en onze handen in het bloed van jullie schelmen baden.’
En dit antwoordde de tegenpartij, de Redi Musu: ‘Jullie zijn niets meer dan een bende rovers. Laat jullie lelijke gezichten zien, en wij slaan jullie in elkaar. Omdat jullie te lui zijn om te werken, daarom zijn jullie weggelopen.’
‘Ach, wat. Blanken-slijmers.’
En zo ging dat maar door, gisteren... en vandaag.
Volgens oma Iris was er niets veranderd in Suriname, er was nog steeds broederstrijd.
Toen Martin van zijn oma hoorde hoe een van die zwarte jagers heette, was hij gefascineerd. ‘Damon L'Aventure’. Dat was natuurlijk een plantage geweest: L'Aventure, Het Avontuur. Elke slaaf kreeg de naam van de plantage waartoe hij behoorde.