De man haalde zijn schouders op, de vrouw glimlachte. Ze liepen door.
Martin was verontwaardigd: ‘Nou ja, ze doen of hun neus bloedt!’
‘Au secours!’ klonk het nog een keer, maar niet meer zo luid als eerst.
‘Misschien moeten we ernaartoe.’
Oma keek onzeker. ‘Waarnaartoe? We kunnen toch niet bij al die appartementen gaan aanbellen.’
‘Ze hebben natuurlijk ook een conciërge. Laten we hem vertellen wat we hebben gehoord.’
‘Jongen, wat een goed idee.’
Ze liepen naar de entree van het gebouw. De hal was vaag verlicht, een beetje eng, net als bij hen.
Martin duwde tegen de zware buitendeur van glas. Hij ging met moeite open. Oma liep naar de deur van de conciërgewoning, maar voor ze kon aanbellen, dook er uit de duistere gang een korte, dikke man op.
‘U zoekt?’ vroeg hij kortaf, in het Frans.
‘Goedenavond, meneer,’ zei oma, ook in het Frans. ‘Wij horen iemand “au secours” roepen. Ergens hierboven. We dachten, misschien kunnen wij helpen.’
‘Ah,’ zei de man. ‘Ah’ en ‘oh’ en ‘mais oui’ en ‘mais non’ en nog een heleboel.
Voor Martin ging het te snel, maar oma praatte mee van ‘maar ja’ en ‘maar nee’.
‘Het is een oude vrouw,’ zei zij ten slotte tegen Martin.