oud als jij nu. Op de terugweg moesten we wachten op het veer bij Meerzorg. Ik had dorst en ging een winkel in om rum-cola te drinken met ijs.’
‘En die ijsblokjes at u op,’ wist Martin.
‘Die vader van je heeft een goed geheugen, no,’ schamperde oma Iris. ‘Hoe haalt hij het in zijn hoofd om dat aan jou te vertellen!’
‘Hoe kauwde u op die ijsblokjes? Zo?’ Hij maakte het geluid van kiezen die ijsblokjes vermalen. Het klonk net echt. Hij kon ook gorgelen zonder een gorgeldrankje.
‘Je lijkt op mij,’ glimlachte oma. ‘Vroeger kon ik spugen als een lama.’
Martin schoot in de lach. ‘Laat zien!’
‘Een andere keer. Moet je nog meer weten over Dodo?’
‘Ja, graag.’
‘Je vader riep opeens: “Kijk eens, jonge hondjes. Hé, deze is grappig, kijk dan, ma.” Je vader had een lichtbruin hondje in zijn hand, zo klein. De winkelier zei: “Ik ga haar binnenkort verdrinken, het is een vrouwtje en vrouwtjes moet je verdrinken.”’
‘Niet leuk,’ zei Martin.
‘Vrouwtjeshonden zijn leuk,’ zei oma Iris, ‘maar ze krijgen wel elk halfjaar kindertjes.’
‘Ik wou dat ik er toen al was geweest.’
‘Maar je was er niet, je was nog in luchtland bij overoverovergrootmoeder Aga. En wij hebben dat hondje meegenomen. Je vader heeft haar Dodo gedoopt en zij