‘No,’ zei Jean.
‘Cayenne?’ probeerde Martin. ‘Frans-Guyana.’
Dat kende Jean. ‘Mais oui, Guyane Française.’
‘Suriname ligt ernaast. De tropen, you know.’ Hij liet met veel bewegingen zien hoe je in Suriname slangen kon tegenkomen, ze leefden ook onder water, le watra-boa. En hoe je constant door muskieten, muggen, mosquitos werd geprikt. En Aga was zijn overoverovergrootmoeder, grandgrandgrandgrand-mère.
Daarover had hij ruzie gemaakt met zijn oma. ‘Maar Plaat komt volgens u van gouverneur Van Sommelsdijk, Heer Van Plaat.’
‘Klopt.’
‘En nu zegt u dat die slavin onze stammoeder is. Er klopt niets van.’
‘We heten Plaat, net als Van Sommelsdijk. Dat is voor mij genoeg, dat betekent dat we blauw bloed hebben.’
‘Hoe heette Aga van achteren?’
‘Slaven en slavinnen hadden geen achternaam. Die kregen ze later pas, bij de afschaffing van de slavernij.’
‘In ieder geval,’ zei Martin, ‘ging Van Sommelsdijk niet met slaven of slavinnen om.’
‘Hoe weet jij dat?’
‘Dat staat in mijn geschiedenisboek. Hij heeft officieel verboden dat blanken en zwarten omgang hadden.’
‘Weet je wat omgang betekent?’
‘Ja oma. Als je met elkaar vrijt.’