deur open en zette haar fiets in de gang. Met Menno achter zich aan liep zij drie trappen op. Ze stonden voor een groene deur. Mari nam de andere sleutel om binnen te komen. Hè, hè, ze was thuis.
‘Dag tante,’ riep ze, ‘ik ben met Menno. We gaan platen luisteren op mijn kamer.’
‘Is goed, hoor,’ riep haar tante terug, die voor de televisie zat. Ze keek naar een film-op-video. ‘Heb je lekker gefietst?’
‘Ja, tante. Menno vindt 'm ook geweldig.’
Ze liep naar de keuken en pakte een boek, waar zij, op haar kamer, direct in begon te bladeren.
‘Wat voor boek is dat?’ wilde Menno weten.
‘Sranan oso dresi,’ zei Mari met een gewichtig gezicht. ‘Gaat over geneeskrachtige kruiden van Suriname. Zulke medicijnen hebben ze hier nog niet uitgevonden. Laat je wond eens zien.’
Menno trok zijn broekspijp op en ze zagen een schaafwond, die rood zag maar niet bloedde.
‘Niks bijzonders,’ zei Mari.
‘Jij voelt niet wat ik voel,’ zei Menno.
‘Hoe moet ik dat nu opzoeken?’ vroeg Mari, terwijl zij achterin het boek keek. ‘Ontsteking. Pijnlijke... Is dat het?’
Ze zocht het op. ‘We hebben een wonderblad nodig,’ zei ze.
‘Kijk, dat is Latijns. Niet te lezen.’