kranten hier allerlei oproepen deden. Als ze hem bij de Burgerlijke Stand niet konden helpen, was dat een mogelijkheid.
Niet, dat hij dacht dat Mari dat soort dingen las, maar iemand in haar omgeving zeker. Die las dan opeens:
Mari Monsanto, waar zit je?
Roi Koning zoekt je. Je bent vergeten je adres te schrijven.
En dan zou hij keurig zijn adres eronder zetten, met postcode en al. Om haar te leren!
Hé, zei iemand dan, hé, jij heet toch Marie. ‘Maarie’ zou die iemand zeggen en niet Marrie, zoals ze in Suriname zeiden.
‘Marie, je staat in de krant!’
Misschien zou ze hem dan een telegram sturen!
O jé, had hij het maar niet gedaan, was hij er maar niet over begonnen. Moest je zijn ouders zien lachen.
Roi wil een huwelijksadvertentie plaatsen, grapte zijn moeder.
En zijn vader begon te zingen:
Twee immigranten-kinderen
die konden elkander niet vinden
in Neeheederlaand.
Zijn moeder begon zelfs te dansen, terwijl zij meezong: