‘Vooruit dan maar,’ antwoordde Menno's moeder. ‘Als jullie maar binnen blijven.’
Ha, dat was gelukt. Giechelend pakte Mari haar fiets en ging erop zitten.
Even later verscheen Menno in de deur: ‘Waarom heb je me niet gezegd, dat je tante koekjes heeft gebakken?’
‘Moet je de deur niet dichtdoen?’ vroeg Mari liefjes. Menno deed het. ‘Nou?’
‘Goed, hè,’ lachte Mari opeens voluit. ‘Wat een goeie mop, hè!’
Menno's mond viel open van verbazing. ‘Een mop,’ stamelde hij, ‘een mop? Jij hebt tegen mijn moeder gezegd, dat jouw tante koekjes heeft gebakken.’
‘Zuiver,’ zei Mari. ‘En? Heeft zij koekjes gebakken?’
‘Nee.’
‘Dus je hebt gelogen!’
‘Helemaal niet,’ protesteerde Mari. ‘Ik heb het verzonnen!’
‘Dat zal ik aan mijn moeder zeggen.’ Wat een rotkind was die Mari.
‘Nee, wacht nou, ik heb iets anders voor je,’ zei Mari. ‘Ga maar mee naar mijn huis.’
Zou hij dat doen? Als ze maar niet dacht, dat ze alles van hem gedaan kon krijgen. Hij draaide zich om en deed alsof hij weer wilde aanbellen om naar binnen te gaan.