| |
| |
| |
troki
J.G.A. KOENDERS
Papa Koenders komt allereerst aan het woord in een stuk - ‘Hoe ik ertoe kwam?’ - dat hij moet hebben geschreven ter inleiding van de gedichtenbundel ‘Trotji’ van Trefossa die in 1957 verscheen, het jaar waarin Koenders overleed.
Daarna fragmenten uit zijn boekje ‘Fo memre wie afo’ (1943) en ten slotte drie artikelen uit de eerste ‘Foetoe-boi’ die in mei 1946 uitkwam en welk blad tien jaar lang zijn gezicht zou laten zien.
Aan de spelling is niets veranderd, omdat het interessant is te volgen hoe een man als Koenders die ontwikkelde.
| |
Hoe ik ertoe kwam?
Mij is de vererende uitnodiging gedaan, ook een bijdrage te leveren voor dit werkje.
Graag ziet men daarin de vraag beantwoord, hoe ik tot mijn activiteiten ben gekomen inzake het Surinaamse taalprobleem. Nu moge het vreemd lijken, maar feit is het dat ik met het antwoord op die vraag eenvoudig zit, omdat ik mezelf die nooit gesteld heb, mij nooit rekenschap heb gegeven van het waarom, van de oorzaak of oorzaken, die mij geactiveerd hebben.
Nu ik door deze uitnodiging ertoe gebracht ben, zou ik mij van de zaak kunnen afmaken en zeggen, dat ik tot die activiteiten ben gekomen toen rotsvast de overtuiging zich in mij vestigde, dat het onderwijs-systeem van het kolonialisme met een voor de Neger volslagen vreemde taal als voertaal, een groot onrecht, een misdaad is geweest en nog is, want het heeft ons gemaakt tot achterlijke mensen met twee halve talen, met voorkeur aan klater boven gedegen goud, aan woorden boven begrip.
Deze zaak is mij echter te ernstig om het hiermee af te maken; ik zou met bewijzen moeten aankomen. Bewijzen? Ze zijn voor het grijpen, ook uit deze tijd, maar dan werd deze bijdrage tot een boekdeel en dit kan toch weer niet de bedoeling zijn. Men ziet hieruit, dat het niet maar woorden zijn, wanneer ik zeg te zitten met deze bijdrage.
| |
| |
Als de goede lezers de onmiddellijke aanleiding tot de activiteit vernemen, dan kan het niet anders of ze stellen weer een vraag: ‘Hoe komt het dat de activiteit eerst op 60-jarige leeftijd is gekomen?’ Het antwoord daarop kan kort zijn. De jeugd kan, maar weet niet, de ouderdom weet, maar kan niet. Op mijn 32ste jaar kon ik, maar had de weet niet van de daarop gevolgde 28 jaren: ik was onrijp, onbezonken.
Terzake. Wie is Koenders? Kleinzoon van grootouders, die slaven waren; mijn moeder in 1859 geboren, is de dans nauwelijks ontsprongen, doch heeft geen school gehad. Ik ben geboren in 1886, van 1890 tot 1893 op de preeskoro, de fröbelschool van de Herrnhutters, geweest, waar - goddank - alleen mijn moedertaal, het Negerengels, de zeg had. Dat is voor mij en anderen een zegen geweest: we hebben het Nederlands bewust als vreemde taal geleerd.
De zegen zit hem daarin, dat hoezeer het schoolonderwijs met zijn vreemde taal en westerse cultuur ook mijn generatie heeft beïnvloed, het mij niet heeft kunnen brengen tot ontkenning van het bezit van eigen taal en cultuur en het aanhangen van het geloof, dat Westeuropese talen en cultuur de enig bestaande en dan ook de zaligmakende zijn.
Maar laten we verder vertellen. In 1894 kwam ik op de biegieskoro, de school voor I.o. en hier begon wat ik hogerop, gezien de gevolgen, misdaad noemde en niet ten onrechte, want fysieke moord moge erg zijn, maar kneuzing van de ziel is erger.
Deze biegieskoro is voor mij, de Neger, het begin geweest van de geestelijke moord. Tot dan was ook op die school de moedertaal, het Negerengels, de voertaal. Toen juist was de kogel door de kerk: na gegrond verzet, hebben de Herrnhutters, nolens volens en vooral omdat met inhouding of liever onthouding van subsidie werd gedreigd, toegegeven aan de eis van het Surinaamse gouvernement, in casu dr. H.D. Benjamins, inspecteur van het onderwijs, om het Negerengels als voertaal te verbannen en het Nederlands te gebruiken. Toen de Herrnhutters erop wezen, dat zelfs de onderwijzers te kort schoten in kennis van het Nederlands, was het bescheid: ‘Dan maar Hollanders, om te beginnen, aan het hoofd van twee stadsscholen.’
Zo stond ik daar: Negerjongetje van 7 jaar, met drie jaar fröbelschool in enkel de moedertaal, zelden of nooit Nederlands horende, van spreken gezwegen, tegenover een stel onderwijzers, die mij een taal en in die taal moesten onderwijzen met de hulp
| |
| |
van een Hollander, die zich alleen met de hulp van een tolk met de ouders inliet, kon inlaten.
‘Al der zonnemajesteit wijkt voor uwe heerlijkheid,’ leest de Hollander voor. Koenders verstaat: ‘Alberg zonder majesteit’ en kijkt naar een medeleerling, die Alberg heet, erg benieuwd naar de indruk die het horen van zijn naam op hemzelf zou maken. Niets te merken, blijkbaar had hij zijn naam niet gehoord.
Nu weet ik wel, dat men ook in de moedertaal kan hebben, wat mij overkomen is, maar ik denk er niet aan dit als argument aan te voeren ter verdediging van een onderwijs-systeem, dat met psychologie spot, al schermen de verdedigers in hun geschriften en redevoeringen met dit en andere mooie woorden.
Het een of het ander: deze mensen verdedigen om de een of andere reden het systeem, of hebben geen begrip van het a.b.c. van de psychologie, waarin zij... doceren.
Weten deze lieden wel, wat ik onder dit systeem aan den lijve gevoeld heb, om te zwijgen van honderden andere Negers, die na hun schooltijd niet de kans gehad hebben geestelijk enigszins te restaureren en het napraten van woorden zonder begrip te leren inzien als geestelijke dood?
Het is hier niet de plaats om de lezers met voorbeelden te overstelpen, de verstandige lezer heeft genoeg aan opgave van de situatie om voor zichzelf te concluderen: verschrikkelijk, misdadig!
Hier is de situatie. Negerjongens van 7 jaar met één taal, het Negerengels, hun moedertaal, na drie jaren fröbelschool in hun moedertaal; ze komen op de lagere school onder onderwijzers, ook Negers, die zich voor de taak geplaatst zien: met onvoldoende, gebrekkige kennis van de voor hen vreemde Nederlandse taal, niet geleidelijk aan met stof uit de omgeving, de overgang naar de vreemde taal te vergemakkelijken, niet ons Nederlands te leren, maar ons daarmee als voertaal te onderwijzen.
Zo wilde het de overheid, zo wilde het dr. Benjamins.
Onze leesboeken? De titels Lentebloemen, Zaadkorrels zeggen genoeg om niet te reppen van hun inhoud met alleen de Hollandse sfeer. Gezin, denkwijze, spel, alles en nog wat: Nederlands. Arme meesters, ik heb ze niets te verwijten, ze hebben van de zaak gemaakt wat ervan te maken was en wanneer ik van een van mijn meesters vertel, die mij om mijn geringe kennis van het Nederlands heeft uitgelachen, dan is dat om een bepaalde groep te typeren, die tot op onze tijd nog bestaat. Dat zijn de lui, die
| |
| |
menen, dat correct lezen van het woord, begrip betekent en dan spotten of boos worden wanneer ze hun vergissing merken.
Ik moest in lettergrepen verdelen: hennepakker en brak af: henne-pak-ker en toen hij naar de betekenis vroeg en van mij hoorde: een man die een hen pakt, een kippedief, werd hij niet boos maar proestte het uit. Waarom wist ik toen niet, maar ik vraag me af of hij de les geleerd had, die uit het geval viel te leren.
En nu het moderne geval. Prof. Hellinga gedurende zijn taalonderzoek in Suriname, bezoekt een school waar de onderwijzers hem overbluffen - zoals ze denken - met een schitterende, misschien de schitterendste leerling, die trots haar moedertaal, het Nederlands, voertaal op die school, toch aardig... beheerste, het woord dat onderwijsautoriteiten hier zo gauw op de lippen komt of uit de pen vloeit.
Maar een prof in de taal op taalonderzoek uit, neemt geen taalgeloof van wie ook over, maar komt na onderzoek tot eigen geloof, en als hij tot een ander geloof komt, dan is dat niet zijn schuld, maar die van de feiten, die niet liegen.
Als de prof met zijn onderzoek aantoont, dat het zo vlot gelezen Nederlands niet is begrepen, ja erger nog, dat dit niet alleen de inhoud gold, maar zelfs een woord als sleutel, dan wordt de meester boos, toont zijn leerling het voorwerp en... de naam komt eruit in de moedertaal.
Zou de meester begrepen hebben wat hier is gedemonstreerd? Ik betwijfel het en daarom zou het goed zijn als prof. Hellinga meer van deze feiten publiceerde met commentaar ten behoeve van onwetenden, de jonge onderwijzers, opdat zij de oude uilen, die kaars en bril ten spijt niet willen zien, naar waarde leren schatten.
In 1900, op 14-jarige leeftijd, ging ik van school, innerlijk blij, zonder te weten waarom en waarheen. Een maand daarna kwam de verrassing: weer naar school. Op advies van een mijner onderwijzers kwam ik op de school van de Herrnhutters, die jongens opleidde voor het toelatingsexamen tot de gouvernements- (staats)normaalschool, toen de enige inrichting tot opleiding van onderwijzers tot de 4e en 3e rang (er waren 4 onderwijzersrangen, als... in Holland).
Gedeelde smart, halve smart. Nauwelijks een week op de school of ik kreeg gezelschap van twee andere jongens, een van hen mijn beste kameraad op de biegieskoro; ook werk van onze onderwijzer, zoals ik later begreep. Ik denk er niet aan mijn het
| |
| |
goedmenende onderwijzer dit euvel te duiden, want, evenals wij allen, was hij kind van zijn tijd en omstandigheden en daarbij bezield met ijver voor de zaak van zijn kerk, die hij met overtuiging diende. Dichtbij de slavernij staande en doordrongen van de hem bijgebrachte leer van Europese superioriteit tegenover Neger-inferioriteit, kon hij natuurlijk niet benaderen voor welk probleem Europa het onderwijs aan de Surinaamse Neger geplaatst had, een onderwijssysteem, dat hem funest zou worden, hem geestelijk zo zou ontredderen, dat hij zijn ontredderde staat voor normaal aanziet.
Na drie jaar, op mijn 17e jaar, werd mij een akte van bekwaamheid(!) uitgereikt als onderwijzer van de 4e rang. Een maand na de akte stond ik als zelfstandig onderwijzer voor... een aanvangsklas.
Met mijn bekwaamheid: een hoofd vol woorden, half of helemaal niet begrepen, methodiek, leergang, associatie enz; daarbij praktijk afgekeken van de ouderen en trouw nagevolgd. Wat was nu de situatie? Een geestelijk half verminkte, die geestelijke leiding moet geven, een onderwijzer, bekwaam gemaakt met van a tot z vreemde leerstof, toegediend - vaak prematuur - in een vreemde taal, geroepen anderen de geestelijke mishandeling te geven, die zijn deel is geweest, onbewust van de onderbewuste strijd tussen natuur en leer: het eigene en het vreemde, de eigen taal, cultuur en de Europese.
Maar alles komt op zijn tijd. Na vijftien jaren geploeter kwam de doorbraak van onderbewust naar klaar bewust.
Op 32-jarige leeftijd werd ik hoofd van een eenmansschool in het district; in tegenstelling met tot dan toe, in meerderheid bevolkt met Aziatische kinderen - twee verschillende rassen! - die enkel hun moedertaal, voor mij totaal vreemd, kenden.
De bijna tien jaren hier doorgebracht hebben mij tot rijpheid gebracht. Hier heb ik beseft wat ik, buiten mijn schuld, als leerling en als onderwijzer heb doorstaan. En ik was hier zo rijp, dat ik mij bekwaam achtte mijn eigen weg te gaan. Ik leerde hier pas begrijpen hoe groot de verantwoordelijkheid is van het onderwijzersambt. Ik ben mens en ben er niet onbewogen bij als een opvolger mij vertelt van de lof van een dezer kinderen aan mijn adres of als ik verneem, dat een ander zich er goed heeft doorheen geslagen op het kantoor van een grote onderneming, maar dat is mijn winst. Tegenover deze winst staat echter het verlies van de gemeenschap: de tientallen, die met woorden, zonder be- | |
| |
grip, de wereld zijn ingestuurd tot nadeel en last, tot stroppen voor de samenleving.
Na die tien jaren kwam ik op een stadsschool, met in meerderheid Negerkinderen, die bekend waren met het Surinaams-Nederlands in de loop der jaren ontstaan, maar dat alleen op school gebruikt werd in de omgang met onderwijzer en medeleerling. De zogenaamde kennis van het Nederlands bracht mij echter niet van de wijs. Ik nam occasioneel steekproeven om te zien, hoe het in de stad stond met woorden lezen en inhoud begrijpen. Die proeven vermeerderden mijn ervaringen en toen wist ik wel wat ik te denken had van de bewering van onderwijsautoriteiten, dat het Surinaamse kind het Nederlands vrijwel beheerst. Dat doen enkel mensen voor wie de grote massa kinderen van min of meer slecht gesitueerde ouders - de meerderheid - niet bestaat.
Na mijn weggaan uit de school (1936) heb ik mijn proeven niet gestaakt en wat ik van schoolkinderen las en hoorde, leerde mij dat de veranderende tijden hier geen veranderingen hadden gebracht en het is daarom dat ik in de ‘Foetoeboi’ altijd weer te velde ben getrokken tegen een verderfelijk onderwijssysteem, dat de mensen ertoe brengt elk geloof in zichzelf, d.i. hun zelfrespect, over boord te gooien. Wie mij wil nadoen met de steekproeven zal de waarheid wel moeten erkennen van onze odo: Takie bakra nanga froestan bakra na toe. De bakra (taal), het Nederlands, praten en het verstaan, zijn twee verschillende zaken.
| |
1941
Doctor Benjamins heeft school gemaakt: mensen, die meer Europeaan (willen) zijn dan de Europeaan, hier geboren en getogen, volbloed Negers en halfbloed Europeanen, die hun ijver voor het Nederlands het best menen te moeten manifesteren met verdoeming van het ‘vulgaire’ Negertaaltje, dat in Suriname maar zo spoedig mogelijk plaats moet maken voor het Nederlands, ongeacht het onrecht, het kwaad, dat het grootste deel van de Surinaamse bevolking werd aangedaan.
Toen dr. B. met zijn ‘Carthago moet verdwijnen’ begon en dat wel in de voor de Surinaamse Negers krenkende taal, was ik 7 jaar en vanzelfsprekend niet op de hoogte van deze actie.
Na kennisname van mijn ervaringen van 1893 tot 1941 en het feit, dat door mijn aanvankelijk onderwijs en mijn levensomstandigheden mijn moedertaal en de liefde ervoor - goddank! - zich
| |
| |
gehandhaafd hebben, ondanks het onderwijs in het voor mij vreemde Nederlands, zal men wel begrijpen dat ik in het laatstgenoemde jaar niet zwijgen kon. Dit jaar is het begin geweest van mijn activiteiten met het doel onze door het onderwijs ontredderde groep tot nadenken te brengen en daarnaast arrogantie en domheid af te straffen.
Ik kreeg een krant onder ogen, waarin dr. B. gehuldigd werd. Had de schrijver zich tot een hulde bepaald zonder, blijkbaar met ingenomenheid, allerlei beledigingen neer te zettten, dan was onze actie later misschien nooit gekomen.
De Surinaamse Neger was niet gewend op te komen tegen stigmatisering van zijn moedertaal met minderwaardigheid.
Ik kon echter niet meer zwijgen en de reactie was: ‘Het Negerengels is niet in staat het volk cultureel op te heffen.’ Dr. B. bedoelde: Jullie moedertaal is niet in staat voor jullie te doen wat het Nederlands doet.
Dat was voor mij het eind van het woord, nu moest de daad volgen. Ik moest aantonen dat de moedertaal, als iedere andere taal, wel in staat is het volk ontwikkeling te brengen en dat men in de eigen taal bijdragen kan leveren, die niet hoeven onder te doen voor die in andere talen.
Het begin is een spelling geweest (‘Fo memre wie afo’), dringend nodig, omdat de bestaande spellingen te Westeuropees geschoeid en verouderd waren, hoewel niet alles van het oude als contrabande is beschouwd. Daarna de uitgave van een 60-tal bekende liederen (‘Sieksie tintien moi en bekentie siengie’), de meeste vertaald. Vervolgens een boekje over het menselijk lichaam en volksziekten (‘Aksie mie, mie sa piekie joe foe wie skien’).
En ten slotte het maandblaadje, de ‘Foetoeboi’, dat de leeftijd van tien jaren heeft bereikt.
Of mijn doel bereikt is?
Wij leven te kort om de resultaten van deze dingen te beleven, maar wel heb ik met dit werk getoond, dat het Negerengels niet zo onbeholpen is als de meesten (die het niet kennen) denken.
| |
Aangename verrassingen
Kan men alsnog niet praten van een bereikt doel, ik heb verrassingen beleefd, waarvan ik niet gedroomd had en die ik mij niet ten doel had gesteld. E.J. Bruma, juridisch student, nu meester in de rechten, met zijn culturele vereniging ‘Wie eegie sanie’
| |
| |
bezorgde mij de eerste verrassing: Surinaams intellect, dat zich ging inlaten met de eigen cultuur en vanzelfsprekend met de eigen taal, een bemoeienis die resulteerde in meerdere interesse en wetenschappelijke studie van het Sranantongo, het Surinaams, onze taal, waarmee de Hollander, Jan Voorhoeve, promoveerde op het proefschrift: ‘Voorstudies tot beschrijving van het Sranantongo’, waarmee onze taal uit de staat van Assepoester is gehaald. Een ander voor mij zeer aangename verrassing is dit werk van de heer De Ziel (‘Trotji’), een onzer intellectuelen.
Heb ik in de tien jaren van de ‘Foetoeboi’ bewezen dat onze taal wel te gebruiken is voor de ontwikkeling van het volk, de lyrische ontboezemingen van de heer De Ziel leren ons, dat het Surinaams ook individuele emoties kan verklanken als die er zijn en... als de kennis van de taal er is.
S'ma de moro?
Djomp' a doro!
Wie is er meer?
Kom op, uw taal ter eer!
| |
Fo Memre Wie Afo
1 juli
1863 1943
Fo Memre Wie Afo |
(In memoriam der Vaderen) |
‘Het Surinaamsch in een nieuw kleed’ |
(Met oefeningen) |
door |
J.A.G. KOENDERS |
In memoriam onzer Voorouders.
Wilt ge veracht worden, begin
Uzelf te verachten; wenscht ge respect van
anderen, begint met Uzelf te respecteeren.
| |
Uit het ‘Voorbericht’
Dit boekske heeft geen andere pretentie, dan die van een zwakke poging, om wat orde te brengen in de spellingsanarchie van onze moedertaal.
| |
| |
| |
Uit ‘Grondslagen van deze spelling’
1. | De schrijftaal zooveel mogelijk in overeenstemming met de spreektaal. |
2. | Overgenomen Hollandsche woorden behouden hun spelling, behoudens verandering van v en z in respectievelijk f en s. |
3. | Dezelfde spraakklank wordt zooveel mogelijk door hetzelfde schrijfteken teruggegeven. |
4. | Behalve in overgenomen Hollandsche woorden bestaat er geen verdubbeling van medeklinker. |
| |
Uit ‘Schrijftaal’
De scheppers van onze schrijftaal zijn de zendelingen der Moravische Broedergemeente. Bij een beoordeeling van onze spelling dient men rekening te houden met de volgende feiten:
1. | Deze menschen waren Europeanen, meest Duitschers, maar ook wel eens van andere nationaliteit, die met hun Europeesch gehoororgaan tegenover een hun geheel vreemd ras en vreemde dialecten stonden. |
2. | Zij waren niet allen intellectueel goed onderlegd. |
3. | Hun leerlingen waren onontwikkelde menschen, wien het lezen - en verstaan! - gemakkelijk moest worden gemaakt. |
4. | Bij hen, de Broeders, gold:
Swerving from our fathers' rules
Is calling all our fathers fools.
Fo liebie na pasie die din bin go,
Na lauman wie karie ala wie afo!
Ze moesten er van overtuigd zijn, dat de zaak van het Lam niet geschaad zou worden, alvorens zij er toe overgingen veranderingen te brengen in het werk van voorgangers. |
5. | Hoofdzaak voor de Broeders was: zielen te winnen voor het Lam: de rest was bijzaak. Zinzendorf schrijft aan Br. Dehne: Laszt euch nicht mit viel Lesen lernen (lehren) und dergl. ein: es kann so geschwind einen bösen als guten Effect haben. Prediget lieber von Jezu, so viel ihr könnt und kommen die Leute ja ums Lesens willen zu sammen, so macht doch nicht die Hauptsache daraus. (F. Staehlin, Die Mission der Brüdergemeine in Suriname und Berbice im achtzehnten Jahrhundert II Teil blz. 32).
De Gouverneur (Hollandsche) van Berbice in een gesprek met de Broeders: ‘Ihr seyd Thoren (sagte er), dasz ihr da oben wolt beysammen sitzen und gewinnt kein Geld.’ Br.
|
| |
| |
| Beutel antwortete: ‘Es sey uns nicht ums Geld gewinnen zu thun, sondern Seelen der armen Heiden zu gewinnen dasz sie selig werden, darum seyn wir hier (t.a.p. blz. 67).
Vertaling: Laat u niet te veel met het lezen leren in: dat kan gemakkelijk ten goede als ten kwade leiden. Predikt liever van Jezus zoveel ge kunt en komen de menschen ook ter wille van het leren lezen bij elkaar, zoo moet dat toch geen hoofdzaak worden.
Ge zijt een troepje dwazen, merkte de Gouverneur op, dat ge daar in de bovenlanden bij elkaar wenscht te zitten in plaats van geld te verdienen.
Br. Beutel antwoordde daarop, dat het bij ons niet om geld verdienen gaat, maar om zielen van de arme heidenen te winnen, opdat zij zalig worden (voor het Lam, zooals elders staat). |
Overweegt men dit alles, dan begrijpt men, hoe het komt, dat de schrijftaal zoo vaak in conflict komt met de spreektaal en dat aan spellingrevisie nooit gedacht, laatstaan gedaan is. De hoofdoorzaak echter waarom de Broeders niet tot revisie van spelling zijn overgegaan, moet m.i. gezocht worden in de pressie door het Koloniaal Gouvernement, i.c. de heer Benjamins, Inspecteur voor het Onderwijs, op hen uitgeoefend, om de Surinaamsche taal door het Nederlandsch te vervangen. De mortius nil nisi bene (van de dooden geen kwaad) en daarom zullen we hier niets zeggen van deze donquichotterie.
| |
Uit ‘Oefeningen’
Om te onthouden:
a. | Schrijftaal is geen spreektaal. Pe joe de go? (Waar ga je heen?) is schrijftaal; Pe j'e go, spreektaal. |
b. | De klinkers zijn als regel kort. Waar ze soms lang worden, geven we dat met twee punten aan. Die punten beteekenen geenszins verandering, maar slechts verlenging van klank. B.v.: o = de eerste o van het woord kolonie; ö = dezelfde o langer, maar niet de o van roos; potie (zetten, leggen), pötie (arm, och arme): de o van poort. |
c. | Hollandsche woorden, die gemeengoed zijn, behouden hun veroverde plaats, terwijl daar waar èn het Surinaamsche èn het Hollandsche woord in gebruik zijn, nu eens het eene, dan weer het andere in de oefeningen is opgenomen. |
Beteekenissen:
| |
| |
ä, ë, ö = verlenging.
e = i van het Hollandsche woord dik; de Surinaamsche e.
è = e van het Hollandsche woord les.
ee = ee van het Hollandsche woord zee.
i voor of na a, o en oe = ie van het Hollandsche woord wie; overigens alle i's van het Hollandsche woord dik.
o = eerste o van kolonie.
oo = o van roos.
ò = o van los.
| |
Oefening 1
Lespekie joe srefie
Lespekie joe srefie, dan trawan sa lespekie joe. Efie datie joe no doe, dan joe no ha fo ferwaktie (verwacht) lespekie na no wan see! Na moro biegie lespekie die wan soema kan habie, datie na lespekie in srefie. San datie wanie takie? Datie wanie takie: wie no moe lagie (laag) wie srefie, wie moe sorgoe fo horie na presie pe Gado potie liebiesoema. Sörtoe wan de na presie datie? Na moro hee presie na miendrie fo din tra sanie, die Gado bin mekie. Wan asau (olifant) habie boen froestan (ferstan), ma tokoe (toch) a no kiesie die fo wan liebiesoema.
Din tra metie na kierie kierie! We, efie noo wan liebiesoema friengie in srefie komopo na da hee fo liebiesoema go na ienie da lagie (lage) fo wan metie, dan a lasie lespekie fo in srefie en dan a no moe ferwaktie lespekie fo wan trawan, die no wanie friengie in srefie komopo na tapoe da bergie. Fo datie hede: mekie iebriewan fo wie lespekie in srefie en efie trawan soekoe fo harie wie go na gron, mekie wie tanapoe steefie!
| |
Oefening 3
Jepie (help) makandra
Wan dee wan miera fadon na ienie wan kriekie en ala moeitie, die a mekie fo komopo, bin de soso wroko en efie jepie no bin de kròsie bee, dan na dede a bin sa moesoe dede.
Na ienie wan bon na see na kriekie wan doifie bin siedon. Die a sie fa na miera de fetie fo in liebie, a kiesie wan boen praksërie. So hesie lekie a kan, a biegien fo broko wiewierie trowe na ienie na watra, die bin mekie wan brokie. Na so na miera bin loesoe komopo na dede hanoe.
Wan toe tin na baka, wan hontieman, die no bin finie notie fo soetoe, drai fo go na hoso baka. Fa a opo in ai na tapoe, a sie
| |
| |
wan doifie siedon na ienie wan bon de krien in skien. Die a sie na doifie siedon so gerust, drai in baka gie in, a praksërie takie: joe datie na fo mie. Pötie hontieman!
Fa a wanie harie na kaka, a fierie wan sanie betie in so tranga, datie a djemè: aa! Na doifie skrekie en a opo free.
Noo hontieman go fo soekoe san bin betie in, ma soso wroko, bieka die a bärie, a bin sekie in hanoe en so na miera die bin betie in, fadon na gron, kroipie safrie gowe. Fa na doifie bin poeroe in na ienie dede, so na miera bin redde na doifie liebie; din bin jepie makandra.
No. 1 Mei 1946
FOETOE-BOI
Prijs 10 c.
Eegienarie: Pohama, Gravenstraat 168. |
Skriefieman: wrokoman nanga dienarie foe Pohama. |
Frantwoortoe foe san skriefie J.G.A. Koenders, Groote |
Dwarsstraat 50 A.
Drukkerij J.H. Oliviera,
Saramaccastr. 47
| |
Foetoe boi
Mie nin Foetoe boi. Mie de go pree foetoeboi.
Gie soema? Gie din soema, die habie foetoe boi fanoodoe.
En die wanie foe mie foetoe boi gie din.
Wan foetoe boi moe habie paiman. Mie toe wanie mie paiman. Ma mie de wan boenkopoe foetoe boi: mie no de driengie, no smoko, no sport. Datie hede mie kan wroko moro boenkopoe lekie trawan. Ma toch: njan mie moe njan foe tan na liebie en pree foetoeboi. Datie de na paiman, die mie de aksie: bäna nanga sootoe foe horie mie liebie.
Mekie wie takie krien. Din soema, die skriefie na korantie diesie, no aksie monie, foe die datie no de din dee brede. Ma na drukkerij nanga din wrokoman moe habie din paiman.
Datie na da njanjan foe Foetoeboi.
Efie a kan pai in eegie kostoe, dan a tefreede, moro a no de aksie. Ofoe Foetoe boi sa tan na liebie? Datie na Gado nanga liebie soema sa piekie.
| |
| |
| |
18 maart Pohama 1944-'46
Pohama tapoe toe jarie: San na Pohama? Na nin de piekie joe. Pohama na da sjatoe foe Po(tie) ha(noe) ma(kandra). Foe san foe doe? Wan boen hebie wroko. Sörtoe wroko? Foe wie lepie makandra, foe opo wie ai, wie jesie en foe gebroikie wie ferstan.
Soema moe potie hanoe makandra? Ala soema, die de ferstan takie, efie kenkie sa kon na ienie wie nootoe, wie no moe ferwaktie datie fo no wan tra see, ma foe doe datie, wie srefie habie foe doe. Efie trawan wanie foe lepie wie foe lobie hede, datie na din boen hatie, ma wie moe boo na wie srefie tapoe: wie no moe tekie tra soema hanoe tapoe wie fesie, wie no moe tekie tra soema alen pranie karoe, kwetie-kwetie!
Lepi foe lobie hede na wan boen sanie, ma dankie foe gwasie lobie! Te gwasie lobie joe, na foe kotie joe fienga. Noitie wie moe tekie lepie foe wan trawan, die sa mekie wie lasie lespekie foe wie srefi.
Ma efie kenkie sa kon gie wie, dan wie srefie habie foe kenkie, datie wanie takie: dan iebrie wan foe wie moe loekoe na in ienie see, foe sie san die de horie in nanga in masanengre na baka.
Mekie iebriewan foe wie fetie nanga in eegie footoe. Na hede wroko foe Pohama de: foe tjarie kon na makandra, ala soema die habie na boen wanie foe fetie nanga in eegie footoe, foe mekie na so fasie wie potie hanoe makandra foe lepie wie srefie en lepie trawan.
| |
Wie tongo
Datie a no san din de karie neger-engelsch ofoe nengre-tongo. Neger-engelsch datie na da broko broko Engelsch, san wan nengre de takie: mie no no na presie foe I don't know. Nengre tongo na da tongo foe ala nengre en datie wie tongo no de toe, bieka dia na Sranan kaba, din abra soela nengre habie din eegie tongo. Wie tongo na Sranan nengre tongo, datie na da tongo foe na moro biegie hiepie Sranan nengre. Net so lekie na ienie ala tra tongo joe habie wörtoe, die din ben tekie foe trawan, so na wie tongo toe, ma broko broko foe wan tra tongo a no de; a habie in eegie fasie, a de mekie wörtoe na in eegie fasie.
Wan piepel, die liebie ofoe lasie in tongo ofoe afrontoe in foe wan tra tongo hede, awansie sört'wan, na piepel datie don moro din afo foe wie; bieka din bin kotie na odo kaba takie: joe kan kiebrie granmama, ma joe no kan tapoe in koso koso. Efie foe joe
| |
| |
brede ofoe priesierie joe moe lerie wan freemde tongo, lerie in boen, ma a no foe datie hede joe moe feraktie joe eegie tongo en trowe in.
Wan dee mie bin de takie nanga wan jonkoeman, die bin finie ala tra kondre (die noitie a bin sie) ala sanie moro boen lekie Sranan en na Sranan.
Sranan tongo a takie na foe te na Branspin. We, datie na troe, ma fa a de nanga Hollandsch tongo, Japaneesie tongo nanga foeroe trawan moro? Na herie grontapoe de takie din? Trawan, die kiesie piekinso lerie takie, ‘er is geen literatuur in die taal.’ We mekie mie aksie din sörtoe soema datie:
1e. | Sörtoe piekien de opo waka wantin, fa a fadon na gron? |
2e. | Na literatuur foe Hollander, Doisrie en trawan, soema bin mekie in gie din? Na joe, na mie, ofoe na din srefie? |
Soema sanie a no joe sanie,
Sör' mie pe die f' joe de!
|
|