| |
| |
| |
anansi-tori
MELVILLE J. EN FRANCES S. HERSKOVITS
Vele gegevens en tori zijn te vinden in ‘Suriname Folk-Lore’ by Melville J. Herskovits and Frances S. Herskovits (New York, Columbia University Press, 1936). In het Engels en (fonetisch) Surinaams.
Wij beginnen dan ook met de aanhef en de inleiding van een lange anansitori ‘Wan pôti p'kin boi’ (waarin de spin echter geen rol speelt) uit ‘Suriname Folk-Lore’, waarbij Frederik Bekker de verteller was.
Wan pôti p'kin boi
Opo jesi drape! Jere tori!
Wan mama ben de, a ben abi wan pôti p'kin boi. A boi no ben abi krosi na en skin. En a mama ben abi dri agoe d'e kweki. Wan de dansi apoekoe. Wan de dansi soesa. Wan de dansi walsi. We, di na pina kon kisi, na mama a taigi na boi, èn na boi ben nen Boniboni...
Na tori sa go! Mek' a go!
Na tori moes kan go! A sa go!
We, di pina ben kis', na mama a taigi na boi, a taki: ‘We, mi boi, mi srefi si joe no abi noti foe njan. Da' tek' na wan agoe dis' di dansi apoekoe, tjari go seri en, mek' wi kan feni njanjan.’
Ma, sens na agoe ben de p'kin, na boi ben leri en dansi.
| |
| |
DR. H. VAN CAPPELLE
In ‘Mythen en Sagen uit West-Indië van dr. H. van Cappelle staat ook een groot aantal tori, verzameld door M.H. Nahar, een ‘Javaans-Maleise tolk’ die samenwerkte met C. van Drimmelen. We hebben er drie van overgenomen. (Van Nahar moet in 1916 een bundel anansitori, opgetekend in 1901, zijn verschenen). Vermeldenswaard is dat de toneelschrijver Jo Dompig het thema van ‘Spin wedt Tijger te berijden’ gebruikte voor zijn stuk ‘Anansi’. Het werd in 1971 opgevoerd door kinderen van de C.C.S.-cursus ‘Creatieve Expressie’ onder regie van Franklin Lafour.
| |
Anansi, Tijger en de dode koe
Ertintin... (Tintintin!!!)
Heer Spin, die de kost verdienen moest voor zijn groot gezin, kreeg haast niets van hetgeen hij meebracht; dikwijls moest hij met een lege maag naar bed, hetgeen hem in het geheel niet beviel.
‘Dat gaat zo niet langer,’ dacht hij, ‘hard werken voor weinig loon, en niet eens je bekomst eten, dat gaat niet...!’
Na lange overpeinzingen ging hij vet stelen uit de buik van een koe. Waardoor hij zich toegang verschafte, zeg ik liever niet. ‘Ze moeten die gulzigheid afleren, ik ga nog niet naar huis. Eerst zal ik zelf wat eten en meenemen hetgeen er overblijft.’
Heer Spin ging daarna bij zijn vriend Tijger aankloppen en vroeg hem of hij in zijn kippenhok mocht overnachten.
‘Ja,’ antwoordde Tijger met een heel grove stem.
Heer Spin kroop in het hok en in het stille middernachtelijk uur steeg er rook omhoog, toen hij bezig was het vet te bakken. Tijger werd wakker van de damp en trad op het kippenhok toe. ‘Mati Anansi, wat gebeurt hier? Ik had kunnen sterven van schrik. Ik heb een kleintje gedaan in mijn broek. Geef mij een gedeelte van dat vet, vriend, want ik heb honger gekregen, om je de waarheid te zeggen.’
‘Eet maar naar hartelust, vriend, ga je gang.’
Tijger vrat zijn bekomst en vroeg, waar Anansi dat vet had gehaald.
‘Ik wil het je wel vertellen, vriend, en je meenemen ook, maar je laat me vangen en jij misschien erbij.’
‘Welnee vriend, ik ben toch niet gek.’
‘Nu goed, morgenavond neem ik je mee, hoor!’
Tijger geloofde het maar half en hij ging Spin de volgende avond halen en samen gingen ze naar de stal van het dorpshoofd.
Heer Spin zei zijn formulieren op, de koe ging open en zij traden
| |
| |
samen binnen.
Anansi vulde zijn jachttas met vet, terwijl Tijger alles opat wat heer Spin afsneed.
‘Neem je geen stuk mee voor je vrouw?’ vroeg Anansi. ‘Snijd vlug nog een stuk af, ik ga alvast naar buiten.’ De woeste Tijger sneed maar raak en trof het beest in het hart, zodat het op hetzelfde ogenblik dood neerviel.
‘Heb ik het niet gezegd? Nu zijn wij gevangen.’
‘Help me vriend Spin!’
‘Kruip in de darmen, ik ga in de vocalipens.’
Zo gezegd, zo gedaan.
De dode koe werd naar het slachthuis vervoerd, waar de veearts de sectie deed. De vocalipens werd weggegooid en opgepikt door enige oude negers, die de tripa graag lustten. Een der negers sneed de pens open en Spin sprong eruit, voordat iemand hem had gezien. Daarop begon hij te schreeuwen: ‘Jullie zijn allemaal gek. Nu is het voor jullie verantwoording. Mijn pak heb je vuil gemaakt; ik sta hier niet voor niemendal. De dokters weten er niets van, geen van hen kan de dood van de koe diagnoseren. Is het niet 's lands geld weggooien! Ik weet het veel beter dan al die heren met hun geleerde koppen en lange namen.’ Het hoofd van het dorp hoorde dit en vroeg heer Spin of hij gek was, dan wel of er een streep door zijn hoofd liep.
‘Wat belieft u, mijnheer? Ik ben niet gek, maar gij zijt het, dat ge u zomaar alles wijs laat maken.’
‘Weet je niet tegen wie je spreekt? Ik ben het dorpshoofd.’
De doktoren vroegen Spin zich in bijzijn van het Hoofd te verantwoorden over zijn woorden.
‘Je verklaart je nader, of ik laat je gevangen nemen, vagebond!’
‘Excellentie! Ik ben maar een arme spin, die op een armenschool geweest is. Ik heb niet veel geleerd, maar wel veel ondervinding opgedaan. Men zegt in de regel: Dromen zijn bedrog, maar mijn hoofd bedriegt me niet. De koe is vermoord door Tijger, die nog in zijn buik moet zitten, volgens mijn droom. Als u de darmen laat opensnijden, zult u hem vinden met ap- en dependentie; maar u moet maatregelen nemen, om hem te vangen, want hij zal willen vluchten. Ik had hem een tijdje tot vriend, maar om zijn smerige streken heb ik hem laten lopen. Ik wed, dat als hij mij hier ziet, hij durft zeggen, dat ik de koe gedood heb.’
De koe werd onderzocht en Tijger gevonden.
Heer Spin kreeg een beloning van vijfentwintig gulden, zoals in
| |
| |
de publikatie der kolonie vermeld staat.
| |
Anansi als Amerikaan verkleed
Heer Spin was getrouwd met Ma Akoeba. Hij werd gezegend met een twaalftal kinderen en moest hard werken om zijn gezin te kunnen onderhouden.
Moeder de vrouw, die een liefhebster was van pluimvee, hield er een hele fokkerij op na.
Spin, door zorgen terneergedrukt, stelde alles in het werk om er wat van machtig te worden. Het mocht hem echter niet lukken. Toen bedacht hij de volgende list.
Heer Spin wist dat zijn echtgenote bang was voor blanken, voornamelijk voor Amerikanen, die zij voor gevaarlijke mensen hield. Hij deelde haar nu mee, dat een Amerikaanse kapitein 's avonds om zeven uur zou komen souperen, en zei haar dat alles dan klaar moest zijn.
Even over zessen ging heer Spin uit om te wandelen, en klokslag zeven kwam hij als Amerikaan verkleed terug.
‘Good evening.’
‘Nafoen kapten.’ Ma Akoeba maakte een kosi en zond haar dochter naar binnen om licht aan te steken.
‘No, no, no, m'e kis' sorai,’ schreeuwde de kapitein.
De kapitein at naar hartelust, en toen hij klaar was, zei hij op woeste toon tegen Ma Akoeba: ‘Zeg tegen Anansi als hij thuiskomt, dat ik op hem ben blijven wachten, maar dat ik eindelijk ben weggegaan, toen hij niet kwam opdagen. Morgen kom ik weer en dan hoop ik hem aan te treffen. Bedank hem vast voor het goede onthaal.’
Ma Akoeba, niet beter wetend, groette hem vriendelijk, waarna hij vertrok.
Heer Spin ontdeed zich van zijn Amerikaans kostuum en kwam na een half uur weer thuis.
Ma Akoeba, nog niet bekomen van de schrik, deelde haar echtgenoot het voorgevallene mee en verzocht hem, de volgende dag niet uit te gaan, uit vrees voor de Amerikaan.
‘Waarom bang te zijn, kind, hij is toch een mens als jij. Je hebt hem toch goed onthaald, hoop ik?’
‘Ja zeker, en hij heeft goed gegeten ook. Er is niets overgebleven dan de beentjes van de gebraden doksi. Hij komt me voor een gulzigaard te zijn.’
‘Mens, je kent je wereld niet, anders had je je wel duizendmaal
| |
| |
bedacht, voor je zoiets zei.’
‘Hoe? Ken ik mijn wereld niet,’ antwoordde Akoeba bits, die niet op haar mondje gevallen was.
‘Je begrijpt toch wel, dat hij niet zoveel gegeten zou hebben, als het hem niet gesmaakt had, dat is juist een aanbeveling voor je, moedertje! Hij is een echte Amerikaan, het spijt me geducht, dat ik niet thuis was. Heeft hij niet naar whisky gevraagd?’ voegde Spin eraan toe.
‘Nee, maar doe me een genoegen en breng die man niet meer in huis.’
Heer Spin zette de list echter voort en verscheen elke avond als Amerikaan verkleed, tot hij op zekere dag met een tamarindezweep werd afgeranseld.
Anansi, die geen pijn kon verdragen, schreeuwde het uit en riep: ‘Ma Akoeba, sla me niet, ik ben immers maar Anansi, je echtgenoot.’
Ma Akoeba geloofde hem niet en sloeg maar door.
Als iemand het toneel gezien had, zou hij medelijden gehad hebben met heer Spin, want op het laatst kreeg hij een zó harde zweepslag over het middenlijf, dat hij haast in tweeën gesneden werd.
Van dit ogenblik af moest de spin met een in tweeën gekloofd lichaam lopen.
| |
Spin wedt Tijger te berijden
Men vertelt, dat op zekere dag het dorpshoofd aan heer Spin gevraagd zou hebben of hij Tijger zou kunnen berijden.
‘Wel zeker!’
‘Waarlijk?’ vroeg het Hoofd, die niet kon begrijpen dat Spin slim genoeg zou zijn om Tijger beet te nemen.
‘Wacht een ogenblik.’
Spin ging naar huis en vroeg zijn vrouw: ‘Heb jij soms die bedorven eieren, die niet zijn uitgebroed, weggegooid?’
‘Nee!’
‘Waar zijn ze dan? Ik zoek me dood en vind ze niet.’
‘Nooit kan je iets zoeken of je moet me uitschelden!’
‘Haal ze dan!’
Ma Akoe' bracht haar man drie bedorven eieren.
‘Liever had je me alle bedorven eieren meegebracht! Ik vraag er één en je brengt er een half dozijn mee.’
‘Hm! Ik versta me niet met de kapitein. Hij heeft zeker weer de
| |
| |
een of andere weddenschap aangegaan, en nu komt hij me zomaar uitschelden.’
Spin nam een ei en begaf zich naar de woning van vriend Tijger. Toen hij het huis naderde, stak hij het ei in de mond tegen zijn wang en hield zich ziek.
‘Odi mati Tigri,’ sprak Spin door de neus en met gesloten tanden.
‘Goedemorgen vriend, wat scheelt jou? Ben je ziek?’
Tijger kreeg geen antwoord en voegde eraan toe: ‘Vriend Spin, je mond stinkt, wat is er?’
‘Precies weet ik niet wat het is, maar ik heb hier iets in de hals, het moet een abces zijn...’ Anansi zuchtte en zakte ineen.
Tijger hielp hem opstaan en liet hem plaatsnemen op een bank. ‘Vriend Tijger, ga je naar de stad?’
‘Ja, maar voorlopig nog niet.’
‘Hm...’
‘Had je mij misschien iets te vragen?’
‘Ja.’
‘Wat dan, mijn vriend?’
‘Ik wilde je vragen of je het misschien zou willen doen.’
‘Zeg het gerust, ik wil je graag van dienst zijn, want ik beklaag je in deze toestand.’
‘Wel, ik wou je verzoeken, als je naar de stad ging, me op je rug te nemen, want ik kan niet lopen. Ik ben niet zwaar, dat weet je.’ ‘Met genoegen, vriend. Laten we dan dadelijk gaan, misschien tref je de dokter nog thuis op dit uur.’
Heer Spin was zo zwak, dat Tijger hem moest helpen op zijn rug plaats te nemen.
‘Zit je goed?’
‘Ja, maar je ruggegraat doet me pijn. Zou ik er een kussentje op mogen leggen?’
‘Zeker.’
Spin zette het zadel vast.
‘Zit je nu goed?’
‘Ik schommel een beetje. Ik vrees dat ik zal vallen, als je begint te lopen. Zou je dit touwtje niet in je mond kunnen houden? Het is ook niet alles voor een zieke, om te zitten zonder steun.’
‘Zeer zeker niet, vriend.’
Spin hield de leidsels vast, toen Tijger begon te lopen.
‘Wacht nog even, geef me eerst een zweep om de vliegen weg te jagen.’
| |
| |
Tijger begon te draven, Spin stuurde hem recht op de woning van het dorpshoofd aan, zweepte Tijger dat hij ervan kraakte en iedereen klapte in de handen.
Zo heeft heer Spin zijn weddenschap gewonnen.
Daarom: Loekoe boen, anansi kori joe.
A.P. PENARD
Nog twee anansitori uit ‘Surinaamse volksvertellingen’ door A.P. Penard (overdruk uit ‘Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned. Indië’, 's-Gravenhage 1924-1926).
| |
Waarom Ba Anansi zo bang voor vuur is
Ertintin, Ba Anansi kwam Fa Faja (Vadertje Vuur) in het bos tegen en aangetrokken door de mooie, heldere, rode kleur van de vurige Fa Faja, nodigde hij deze uit om hem te komen opzoeken. Maar Fa Faja sloeg die uitnodiging af.
Hij wou niet graag bij Anansi op visite komen, want, zei hij: ‘Lek' fa mi moi, na so mi takroe toe.’
Maar Anansi bleef zo lang aandringen, dat Fa Faja eindelijk toegaf: ‘Het is goed, ik zal komen, maar ik kan niet over de blote weg gaan, dus moet je van hier af tot naar je woning een tapijt van droge bladeren en takken voor mij leggen.’
Ba Anansi voldeed aan het verlangen van Fa Faja en legde over de gehele weg het gevraagde tapijt, waarover Fa Faja direct naar Ba Anansi's huis ging.
Onderweg echter werd hij door het lopen over de droge bladeren en takken zó groot, rood en heet, dat Anansi, toen hij hem zag naderen, verschrikt uitriep: ‘Neen, Fa Faja, kom niet meer, kom niet meer!’
Maar de warme vriend van Ba Anansi stoorde zich niet aan diens geroep en greep met zijn vlammen sissend Ba Anansi's huis aan. Toen Ba Anansi dat zag, sprong hij snel een zijraam uit om zich elders in de postolo te verbergen, terwijl hij zijn vrouw en kinderen in huis achterliet, waar de hete Fa Faja ze verbrandde.
En sedert die dag vlucht de spin naar de postolo, zodra hij maar een vonkje vuur ziet.
| |
Hoe Ba Anansi zijn schuldeisers een poets speelde
Ertintin, Ba Anansi had van vele bekenden geld geleend en kwam nu op alle hoeken van de straten schuldeisers tegen, die hem brutaal om geld vroegen.
Een van hen, Papa Tigri, van wie Ba Anansi het meeste geld had
| |
| |
geleend, dreigde vaak dat hij Anansi zou vermoorden als hij hem niet betaalde.
Tot nu toe had Ba Anansi's slimheid hem altijd gered van de dood en ook nu bedacht hij een list. Hij stak zich zonder dralen in de huid van een asaw.
Omdat dit vel hem veel te wijd was, hing het slap om zijn lichaam en hij leek dan ook precies op een vermagerde, zieke asaw. Zo vermomd ging Anansi de straat op om door zijn schuldeisers voor Granpapa Asaw te worden aangezien. Hij rekende erop dat allen belangstellend naar zijn gezondheid zouden vragen.
Wat Anansi had verwacht, gebeurde ook.
De schuldeisers begroetten hem als Granpapa Asaw en vroegen wat eraan scheelde.
‘Wel,’ zei de magere Asaw, ‘ik leende Ba Anansi geld en toen ik het van hem terugeiste, wilde hij het me niet geven. Ik dreigde hem toen te zullen doden, waarop hij zijn wisi op mij spuwde. Sedert die dag ben ik niet meer dezelfde. Ik wou wel dat ik die Anansi nooit het geld had teruggevraagd.’
De schuldeisers, onder wie Papa Tigri, schrokken daar zo van, dat zij Anansi nooit meer om hun geld vroegen.
Integendeel, toen de schuldenaar Tigri en de anderen riep om het geld te komen halen, antwoordden zij: ‘Ach laat maar, 't is goed zo.’ En Ba Anansi had daar natuurlijk geen bezwaren tegen.
|
|