Vader zucht en gaat met wat houtsnijwerk aan tafel zitten.
Zo gaat ook deze avond weer voorbij met breien, houtsnijden en lezen. Ja, met lezen ook, want Hannes heeft weer tijd en meester zorgt wel voor de boeken!
Maar op deze zelfde avond rijdt er een koets door Amsterdam. Dof klinkt het hoefgetrappel op de bemodderde keien. De koetsier laat de paarden stapvoets gaan door de donkere, glibberige straten.
‘Toe dan maar, we zijn er zo!’ moedigt hij de vermoeide beesten aan, als ze bij een brug zijn gekomen. Hopla, daar gaat het, omhoog en weer omlaag. Nu zijn ze op de Herengracht gekomen. Nog even en dan...
In de koets zitten twee heren, een oude, en een jonge. Zeker hebben ze een lange reis achter de rug, want ze zien er vermoeid uit. De oude heer kijkt met glimmende ogen tevreden voor zich uit, de jonge trommelt onrustig met zijn vingers tegen de wand.
Plotseling staat de koets stil. De koetsier springt van de bok om het portier te openen, maar de oude heer is er al uitgestapt. Hij bijt hevig op zijn onderlip, want ook hij is nu opgewonden.
‘We zijn er, jongen!’ zegt hij hees. ‘Kom gauw mee naar binnen!’
Daar vliegt de deur van het grote huis al open en een oude dame loopt snel de trap af. Ze spreidt haar armen wijd open en loopt met betraande ogen op de jongeman toe. Dan kust ze hem op beide wangen.
‘O, Laurens, dat je daar dan eindelijk weer bent!’
‘O, tante Agnes!’ roept Laurens Boekman uit en ontroerd drukt hij de vriendin van zijn vader de hand.
Zo is het weerzien van mevrouw Ten Kate en de verloren gewaande Laurens. Samen gaan ze naar binnen. Maar even later lopen ze al weer de gracht langs, mevrouw en meneer Ten Kate met Laurens. En nog even later klinkt de bel door het stille doktershuis. De deur gaat open en Laurens stapt aarzelend naar binnen. Maar twee sterke, bevende handen trekken hem de gang door en de kamer in.
‘Mijn jongen, mijn jongen!’ stamelt dokter Boekman ontroerd.