ker. Mevrouw Ten Kate zit op Geertjes stoel en Hannes staat naast de dokter en kijkt van de een naar de ander. Nu gaat er dan wat belangrijks gebeuren. Dat ziet hij aan de dokter en aan het vriendelijke gezicht van mevrouw, die nu zo ernstig kijkt. Moeder heeft de breikous weer opgenomen, maar breien doet ze niet. Vol spanning kijkt ze dokter Boekman aan. En vader kijkt onrustig om zich heen. Wat is er toch voor vreemds? Wat doen die mensen hier?
‘Ja, beste mensen,’ begint dokter Boekman. ‘Ik heb er nog eens goed over nagedacht en misschien, heel misschien kan ik onze patiënt weer beter maken. Nee nee, maak je nog niet blij, ik kan niets met zekerheid zeggen. Er is alleen een moeilijk ding. Ik kan hem hier niet helpen, maar wel in Amsterdam. Daarom zou ik Brinker nu mee willen nemen!’
Van schrik laat moeder de breikous uit haar handen rollen.
‘Naar Amsterdam?’ zegt ze schor. ‘Wat gaat er dan met mijn man gebeuren? En waar halen we het geld vandaan?’
Maar nu is het mevrouw Ten Kate die gaat spreken. Vriendelijk legt ze een hand op moeder Brinkers arm.
‘Beste vrouw,’ zegt ze. ‘Je behoeft nergens ongerust over te zijn. Laat alles maar aan de dokter en mij over. Dokter zal doen wat hij kan en dat is veel, en je man zal in mijn huis verzorgd worden. Nee, nee, maak nu geen bezwaren. Je zoon heeft voor ons zoveel gedaan, nu willen wij jullie helpen. Dat is niet meer dan onze plicht! Is het niet zo?’
Hierbij kijkt ze de dokter vragend aan. Deze knikt en kijkt dan naar Hannes. Er komt een glimlach om zijn mond, net als altijd wanneer hij deze jongen, met de blauwe ogen en blonde haren, ziet.
‘Met Kerstmis mag jij naar je vader komen kijken,’ zegt hij dan. ‘En nu moeten we gaan, want mijn patiĆten in Amsterdam wachten.’
Alles moet gebeuren zoals de dokter het wil, dat begrijpen Hannes en zijn moeder wel. Maar het is met angst in het hart, dat vrouw Brinker haar man ziet vertrekken. Lang kijkt ze het rijtuig na en duidelijk hoort ze nog de stem die roept: ‘Nee, nee, nee!’