Hannes Brinker of de zilveren schaatsen
(1970)–Margreet Bruijn, Mary Mapes Dodge– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
aan de dijk. De koetsier springt van de bok en draagt dan een grote mand naar binnen. En wat daar allemaal uitkomt? Moeder Brinker slaat haar handen van verbazing en blijdschap in elkaar. Eieren, vlees en spek! Boter en kaas! Koffie, thee en zelfs suiker! Een grote zak prachtig wit meel, rijst en rozijnen! Er lijkt wel geen eind aan die heerlijkheden te komen. En tot slot nog twee grote flessen rode wijn. Er ligt een kaartje bij, waar met sierlijke letters op staat:
Voor vader Brinker.
Uit dankbaarheid voor wat zijn zoon gedaan heeft, van mevrouw Ten Kate.
Nu is het feest in het kleine huisje en moeder gaat dadelijk aan | |
[pagina 46]
| |
het bakken, braden en koken! Nu kan vader sterk worden en wie weet, wie weet... Drie dagen later komt dokter Boekman weer, mèt mevrouw Ten Kate. Maar die rijdt regelrecht door naar het dorp en dokter blijft bij Brinker achter. Vader Brinker zit juist bij de tafel voor het raam, achter een kom vol soep. Moeder helpt hem. ‘Wel, hoe gaat het?’ vraagt dokter kort en brommerig. ‘Eet hij goed?’ ‘Dat kon slechter,’ zegt moeder Brinker met een lach. ‘Eerst had hij niet veel trek. Maar toen hij merkte, dat het wat anders was dan alleen erwten en bonen of aardappelen, ging het beter! En nu eet hij als een wolf!’ Dokter Boekman knikt tevreden. ‘Zo moeten we het hebben,’ zegt hij. ‘En nu naar buiten!’ Moeder Brinker kijkt hem angstig aan. ‘Nu al naar buiten in dit koude winterweer? Als hij maar wil!’ Dokter Boekman komt een paar stappen dichterbij. Hij kijkt nog strenger dan anders. ‘Hoor eens even, moeder,’ zegt hij. ‘Wat ik zeg, dat moet gebeuren! Goed eten en veel slapen. En elke dag naar buiten, 's ochtends en 's middags. Je man moet eerst sterk worden. En dan zullen we verder zien. Over een week kom ik terug! En doen wat ik gezegd heb, begrepen?’ Met grote stappen loopt hij naar de deur. Hij bromt nog wat in zichzelf. Dan keert hij zich plotseling om. ‘Waar is Hannes?’ vraagt hij en zijn stem klinkt opeens weer vriendelijk.
Op een sloot achter Neels huis is Hannes juist bezig een bijt te hakken, als hij het dokterskoetsje aan ziet komen. Vlug geeft hij nog een paar harde slagen in het ijs en dan klimt hij de wal op. Bij de hoek van het huis blijft hij staan. Zijn gezicht staat blij. Kijk, nu klimt de koetsier van de bok. Hij helpt iemand uitstappen. Dat is mevrouw Ten Kate. Hé, komt er verder niemand uit? Zou ze dan alleen gekomen zijn? Nu draait de koets weer om en mevrouw gaat naar binnen! | |
[pagina 47]
| |
Hannes zou nu ook graag naar binnen gaan. Maar hij durft niet goed. Hij zal toch maar wat in de buurt blijven. Met de bijl over de schouder drentelt hij wat heen en weer bij het Havenrak. En zo gebeurt het dat hij de eerste is, die het koetsje voor de tweede maal voor Neels huisje stil ziet staan. Nog voor de koetsier van de bok af is, heeft Hannes het portier al geopend om de dokter bij het uitstappen te helpen. Deze knikt hem vriendelijk toe. Zijn ogen lachen blij. ‘Jou moest ik juist hebben,’ zegt hij. ‘Kom maar gauw mee naar binnen.’
Dokter Boekman is heel tevreden over John. ‘Over jou hoeven we ons geen zorgen meer te maken,’ zegt hij. ‘Dat komt weer helemaal in orde!’ ‘Mag ik nu opstaan, dokter?’ vraagt John verlangend. Het verveelt hem allang, daar in die donkere bedstee, en bijna de hele dag alleen. Dokter Boekman kijkt hem strak aan. Zijn gezicht staat weer ernstig, maar zijn ogen lijken wel te lachen. ‘Je mag opstaan,’ zegt hij, ‘met het nieuwe jaar en als je heel gehoorzaam bent misschien zelfs een dagje eerder.’ Maar als hij Johns teleurgestelde gezicht ziet, krijgt hij medelijden en knikt hem bemoedigend toe. ‘Het zou je lelijk tegenvallen om nu al op te staan. En wees maar dankbaar dat het nog zo is afgelopen.’ Dan wijst hij op Hannes, die bij het raam staat te wachten. ‘Vraag maar aan hem, je elke dag een poosje gezelschap te houden,’ zegt hij. ‘Maar niet te druk praten, hoor!’ Hij loopt nu weer op de tafel toe, waar al een kom koffie voor hem klaar staat. Daar heeft Neel voor gezorgd. Die is zelf al weer druk bezig. Want als het dokterskoetsje voor haar deur staat heeft iedereen plotseling wat uit Neels winkeltje nodig! Mevrouw Ten Kate fluistert dokter even iets toe. Dan knikt ze vriendelijk naar Hannes en naar John en ... gaat naar buiten. Waar gaat ze nu naar toe? | |
[pagina 48]
| |
‘Ziezo, m'n jongen,’ zegt dokter Boekman, als ze tegenover elkaar aan de tafel zitten. ‘Nu moet je eens goed luisteren!’ Hannes knikt en kijkt de dokter vol verwachting aan. ‘Bent u al bij vader...?’ ‘Ik ben bij je vader geweest,’ begint dokter nu. ‘En de volgende week kom ik weer.’ En terwijl John met gesloten ogen in de bedstee ligt, de klanten van Neel druk met elkaar staan te babbelen en mevrouw Ten Kate een boodschap in het dorp doet, praat dokter Boekman met Hannes over Brinker. Hij heeft de laatste dagen vaak in zijn geleerde boeken gesnuffeld, en ook heeft hij diep nagedacht. En doordat dokter Boekman een heel knappe en verstandige dokter is, heeft hij zelf iets bedacht, waarmee hij heel misschien de arme Brinker genezen kan. ‘Waarschijnlijk is je vader in die stormnacht erg geschrokken, toen hij in het water viel. Die wond aan zijn hoofd zal zo erg niet geweest zijn. Het was de schrik, die 't hem deed. Misschien, heel misschien kan ik hem helpen. Hoe, dat kan ik je nu nog niet vertellen...’ Nadenkend trekt hij even zijn schouders op en staart peinzend door het raam naar het ijs, waar wat kinderen spelen. Maar daar ziet hij allemaal niets van. ‘Jij moet zorgen dat je vader elke dag naar buiten gaat. 's Ochtends en 's middags. Hij moet goed eten en slapen, want eerst moet hij sterker worden. Dat weet je dus! En dan: praat er nog met niemand over! Afgesproken?’ Nu staat dokter Boekman op. Hij lijkt opeens wel haast te hebben en loopt naar de deur. Daar keert hij zich plotseling om. Hannes staat vlak achter hem en kijkt vol bewondering naar hem op. Die dokter, die dokter... Zwaar legt dokter Boekman nu zijn handen op Hannes' schouders. Hij wil wat zeggen, maar dan wendt hij zich zuchtend om en loopt met grote stappen naar de koets. ‘Die jongen, die jongen,’ mompelt hij. ‘Zoals die toch op mijn Laurens lijkt. Mijn arme, arme Laurens...!’ Mevrouw Ten Kate zit al in het rijtuig te wachten. De koetsier knalt met de zweep en daar gaat het weer het Havenrak langs, de | |
[pagina 49]
| |
dijk op, terug naar Amsterdam. Mevrouw glimlacht tevreden, terwijl de dokter somber en weemoedig voor zich uit staart... |
|