basisgegevens
gestandaardiseerde naam kamer:
De Blaeu Acolye
spelwijze in bron(nen):
De blaeu acolye
varianten:
zinspreuk:
De gheest ondersoecket al
gebruikte code:
VLIS
patroonheilige:
H. Anna
vroegste bronvermelding:
1530
gedoopt:
geografisch-politieke situering van de kamer
plaats:
Vlissingen
(stad/dorp/vrijheid):
district:
gewest:
Zeeland
korte geschiedenis
Volgens de voorrede van Vlissings-redens-lusthof werd de Vlissingse kamer in 1530 door Adolf van Bourgondie opgericht. Hij liet de Vlissingse kamer de naam 'De blaeu acolye' van de Veerse kamer Sint Anna's kinderen opnemen. Mogelijk kreeg de Vlissingse kamer een privilegebrief gelijkluidend aan die van de nieuwgevormde Veerse kamer. Op 26 juli 1562 was De blaeu acolye aanwezig op een feest van de Corenbloem te Brussel. Volgens Kops werd de kamer pas na het twaalfjarig bestand weer geopend, wat echter in tegenspraak is met het feit dat de kamer in 1597 een werk uitgaf [Schotel II, 61]. In 1629 en 1635 was ze te Haarlem en in 1641 en 1672 organiseerde ze zelf rederijkersfeesten. In 1641 kwamen 24 kamers naar Vlissingen [?], waarvan vier uit Zeeland, een uit 's Hertogenbosch en de overige uit Holland. Het feest van 1672 daarentegen werd slechts bezocht door de kamers van Middelburg en Veere. De Vlissingse rederijkers kwamen bijeen in een vertrek op het stadhuis. Bekend lid van de kamer was, vanaf 1585, de zuidnederlander Jeronimus van der Voort, volgens Meertens.
In 1685 uitgenodigd door de kamer van Bleiswijk.
documenten
reglementen:
ledenlijsten:
rekeningen:
inventarissen:
processtukken:
rekwesten:
rentetitels:
correspondentie:
Correspondentie tussen Noordwijk en Vlissingen over het feest van 1641. ARA Arch. Offem, Hs.Alkemade f.151-151v.
literaire productie:
Werk dat namens de kamer verscheen in:
Refereynen ende liedekens van diversche rhetoricienen, Bruessele, 1563.
Vlissingen, Acolye. Pieter Verhagen, Dordrecht 1597. 4o. [niet in Meertens, zie Schotel II, 62]
zie Schotel, titelbeschrijving van dit bundeltje, dat volgens hem werd uitgegeven door de factor Van der Voort:
'Vlissingen, Acolye, 1597. Het leven en sterven ben ick genaemt, want wy moeten al sterven om namaels te leven, dat beyde te weten elck een wel betaemt, wat oock leven en doot is, wort hier beschreven, schriftuerlyck en philosooplyck gedreven, met d'oorsaeck waerom ons de doot coemt aent boort, die hier en namaels sal worden beseven: leest wel en verstaet, incorporeert Gods woort, opdat ghy hier gaet In deuchden voort.' Onder het vignet: 'wel leven doet wel sterven, tracht daer nae, bid ick cleyn en groot, t quaet leven sal straff verwerven, want dloon der sonden is de doot. Het reyn Acoleyken, een bloem der Rhetorijcken, ghegroeyt, gheplant uit Walchers dal, binnen Vlissinghen laet door dit werck blycken Rhetorices conste al heeftse eenen val: sy verquickt weer, want den gheest ondersoecket al. Tot Dordrecht. Ghedruct by my Pieter Verhaghen, woonende in de Druckerye, Anno 1597, 4o.
Der Wit-Angieren eeren-krans, Haerlem, 1630.
Vlissings-redens-lusthof, Vlissinge, 1642.
Neerlandts vallende oorsaeck, Middelburg, 1673.
Voor individuele werken van leden zie, Meertens 1943, 142-144, noot 158-181.
historische nota's:
andere nota's:
verantwoording
broncitaten:
literatuur:
Meertens 1943.
Winkelman 1873, 195-6.
Schotel 1872, II, 61-63.
naar bibliografie