dichtst bij het verwarrende en verwoestende, bij den chaos staan, midden in het heetst van den strijd; want het is immers Gods groote arbeid in deze wereld het verwarrende en verwoestende om te zetten in orde, haat in liefde, tot het alles een groote harmonie wordt.
Heel ‘De lichte Nacht’ is vol van deze armen en ontredderden, vol van de verwording ook in de natuur.
Ik denk aan den blinden Herman, aan Jimmie en aan Daan, aan Vriendje en aan Ditje, die allen een werkelijkheid tot achtergrond hebben; ik weet, dat ik ze elken dag weer zou kunnen ontmoeten. Ditje, met haar onbeschutte levenshofje vlak aan den straatweg, waar iedere onverschillige voorbijganger zijn zware voeten in kan zetten en er zijn bloemen plukken, om het dan achteloos te laten voor wat het is! En de blinde, met zijn scherp gehoor voor al de kreten, die van de aarde opstijgen, maar die ten slotte dwars door de negatie heen zijn God weer vindt!
En Daan met zijn verloren leven!
Door de zending van den Zoon staat God midden in den chaos, midden tusschen deze hulpeloozen en ontredderden en Hij legt ieder, die nog strijden kan de hand op den schouder en roept hem tot het vrijwilligerschap, dat is tot het staan op zijn moeielijke post, om het leven, zìjn leven in handen te nemen en het op te heffen naar God, om overal, wààr hij het ontmoet, te strijden tegen het verwarrende en verwoestende, in Gods naam, tot er orde, harmonie is gekomen, liefde in plaats van haat.
Een levensvrijwilliger op zìjn post van vertrouwen, al stond hij ook aan den rand van den volkomen chaos, is een mensch van God, en kòmt tot de orde, tot de liefde.
Niemand behoeft te denken, dat hij te zwak, te ellendig, te ver weg is, buiten de menschen. De vrijwilliger is ingeschakeld, is mensch, is medestrijder, vol-waardig.
Het leven heeft mij met heel wat lijders en strijders in aanraking gebracht, en ik weet dat er velen zijn, die zoo hun arme leven in handen genomen hebben en opgeheven naar God.