‘Geurts? Gunst, dat weet ik niet, juffrouw,’ zei het meisje haar schouders ophalend. ‘Mot-ie bij u komen?’
‘Bij mij? Nee, dank je wel. Dan voert hij weer niks uit. Nelia gaat zeker dadelijk heen he? Waar ben je mee bezig?’
‘Met koper poetsen, juffrouw.’
Toen zwegen de dames en Sientje na een aarzeling, draaide op haar hielen en ging heen.
Willemien scheurde het couvert los met haar haakpen en las, dan gaf ze het briefje aan Cato; ze zei niets maar snoof even verachtelijk.
Toen las Cato, die daarna ook niets zei en het briefje op tafel wierp.
Er volgde een stilte van een paar minuten.
‘Zij schrijft niet’ sprak Willemien dan.
‘Viel me ook op’ zei Cato.
‘En waarom of hij jou eerst noemt en dan mij?’
‘Daar zit Fien natuurlijk achter.’
‘Dat spreekt. En hoe vind je dat “buitengewoon” lekker? Als we vroeger eens wat stuurden, was dat dus blijkbaar niet lekker.’
‘Waarom doen we het ook? Ik moest lachen om dat daar we juist geen toetje hadden....’ Ze hebben nooit een toetje, dat vertelde Nelia juist laatst aan Sientje.
‘Daar is Fien veel te gierig voor.’
Willemien lachte.
‘En hoe vindt je die hatelijkheid’ sprak ze dan. ‘Wat kan jullie Sientje toch heerlijk koken’. Net of wij dat ‘zelf ook niet kunnen! Wat Sientje kent heeft ze toch van ons geleerd!’
Cato knikte.
‘Je moet gelooven, dat zitten ze dan samen uit te spinnen, hoe ze dat eens lekker hatelijk zullen zeggen.’
‘Ik trek me er niets van aan!’ lacht Willemien schril.
‘O, ik ook niet. Het is zoo doorzichtig!’
‘Net als van dat boek,’ zei Willemien. ‘Met de terugzending hoeven je geen haast te maken....’ Voel je 'm?’