der toonbanken ontkende men pertinent, dat het boekje, maar ook zelfs dat de schrijver bestond!
‘Wilt ge ons reeds iets ontsluieren omtrent uw toekomstplannen?’ vraagt de commissie. Welk belang heeft deze vraag voor het publiek, - mijn publiek! Dit zal immers van deze toekomstplannen nimmer iets merken, tenzij uitgever en boekhandelaar.... De schrijver wikt, de uitgever beschikt.
Als ik door een toevallige speling van 't lot op een goeden dag iets ter aflevering gereed krijg, nog interessanter dan het schuttersdagboek van grootvader, en de boekhandel ‘ziet er iets in’ en zij bouwt van de prachtbanden mooie torentjes in de étalage en vaardigt een proclamatie uit, welke dengene onder 't publiek, die dezen nieuwsten ‘best seller’ nog niet heeft gekocht, als een geestelijke barbaar aan de kaak stelt, - ja, dàn eerst zal zoo'n ‘toekomstplan’ ook voor het publiek beteekenis krijgen. Maar zooiets zie ik voorloopig nog niet in 't verschiet.
Slechts waarnaar ‘vraag’ is, is in dezen de vraag. En dit weet de schrijver zelf niet en evenmin soms de uitgever. Ook die moet daarvoor een neus hebben. En de boekhandel weet het vaak heelemaal niet.
Men heeft als schrijver van die stille aanbidders en de speurzin van den boekhandel moet deze ontdekken. Zoo heb ik een oude dame ontmoet, die geregeld ‘zulke prachtige stukken’ van mij had gelezen in een Amsterdamsch buurtblaadje. Doch helaas, klaagde ze, dit was nu afgeloopen!
‘Hoezoo?’ vroeg ik, ‘ik schrijf toch nog elke week?’
‘Ja maar’, zei ze ‘tot nog toe werd het blaadje ons gratis bezorgd. Doch nu is verleden week een mijnheer aan de deur geweest, die vertelde, dat we 't in 't vervolg alleen maar meer konden krijgen als we ons abonneerden. En het abonnement kost een gulden per jaar!’
‘Ja mevrouw’, zuchtte ik met haar mee, ‘twee cent per artikel, dàt is waarlijk te veel!’
Het publiek, ons publiek! Het ontnuchtert ons, het