broeders?’ - Eerbiediger vereerde en venijniger gehekelde vermaardheid bestond er althans die dagen niet in ons land.
Maar ik was 'n schrijversman van even twintig. Bovendien herinnerde ik me, dat ik als hoogereburger, met dus nòg meer lijfslef, mij verstout had den bewonderden staatsman, prediker, hoogleeraar en journalist in zijn eigen studeerkamer op de Prins Hendrikkade te gaan vragen om zijn handteekening in mijn album. En dat de groote man mij toen zoo alleraardigst te woord had gestaan; ja, kans gezien, waar deemoed hem verbood zich zelf onder al die grootheden te rangschikken, mij tòch gelukkig te maken met zijn handschrift.
Dus besloot ik om Dr. Kuyper mijn ‘Godsdienst in de Zandstraat’ toe te sturen en hem dan maar parmantig te verzoeken er een voorrede bij te willen schrijven, omdat deze opstellen immers waren ontstaan op 't hem stellig vertrouwde gebied van de Stads-evangelisatie oftewel inwendige zending.
Maar in mijn zenuwachtigheid om 't zóó belangrijke pakket heb ik.... 'n flater geslagen, waarvan mij de vlammen uitsloegen, zoodra ik 't gemerkt had. U moet dan weten, dat ik vóór de reeks feuilletons uit de nachtbuurt een andere reeks in de krant gehad had onder 't hoofd ‘Achter de coulissen’. Een verzameling schetsen aan de keerzijde van opera's, ballets, tingeltangels - uit kleedkamers en artiestenfoyers, aangevuld met enkele beschrijvingen van de koerende heimelijkheid in avondlijke theetuinen, - enfin, een serie, die onze toenmalige hoofdredacteur Dr. Zaaijer al eens gedreigd had af te breken, als ik voortging op ‘die kwajongensmanier’ de lezers van de N.R.C. met erotische uitweidingen 't schaamrood naar de kaken te jagen - ach armen!
Beide stapeltjes feuilletons hadden naast elkaar gelegen in mijn secretaire. Ik had misgegrepen en aan den antirevolutionairen hoofdman, in plaats van den buit der zielenvisscherij, mijn dartele krabbels naar de iedelheden generzijds van het voetlicht gezonden: om een openlijke