het verlengstuk van den zoon. Of zoo twee mannen gezamenlijk gaan op reis, een vader en een zoon. De weg is lang, het doel nog verre. En de man van jaren, wiens levensweg voorzeker sterkend, maar evenzeer vermoeiend was, voelt het eerst zijn krachten slinken. Maar de zoon loopt steeds kloekmoedig voort, het gelaat in den wind, overmoed in den zwaai zijner armen. En het doel in zicht zijnde, kan de vader niet verder. Nu geeft hem de zoon een steun, tezamen bereiken zij vóór den nacht de poort.
Zoo zal de vader plannenmaker voor z'n zoon zijn, en de reis beginnen, en stijven zijn aarzelende kracht. Vervolgens groeiend aan zijn zijde in spiervermogen en zekerte des doels, haalt de zoon den vader in, voltooit den tocht, geleidt den moeden reisgenoot naar de pleisterplaats om te rusten.
Zoo is het, zoo is het juist en rechtvaardig, zoo is het schoon.
Peter Puttel droomde van inzinking nog niet. Hij was een kloek man, die zijn spieren de kost gegeven had en zijn verstand gewet. Zijn oogen stonden helder en na de dagtaak, wanneer de mannen samen zaten, elk met hun zoetelieven, zoolang de voorraad strekte, luisterden zij gaarne naar zijn verhaal. Hij vertelde dingen die niemand wist, haast ongelooflijk, toch door zijn woorden waar. Alle werelden had hij bereisd en gezien, de verre vreemde menschen, de dingen die niet echt schijnen te zijn geschied.
Zijn verhaal geleek een zwemmer, zonder aarzelen zet hij af, de kijkers zien hem langen tijd niet meer - ineens, op een onverwachte plek, daar bot zijn hoofd weer boven water. Nu zal hij moe zijn en terugkeeren van den tocht. Doch neen, de ruimte trekt hem, ternauwernood volgen de oogen van wie ongerust toezien. “Keer terug!” roepen zij,’ keer terug! Daar dreigen kolken, kuilen, stroomingen.’ - Hoort hij? Zou hij verstaan? - Hij luistert niet, hij geeft geen acht op hun geroep. Met sterke slagen zwemt hij zijn eigen wereld binnen. Bewondering volgt de angst: die weet wat hij onderneemt! die heeft de kracht te gaan