Reformatorische rederijkersspelen uit de eerste helft van de zestiende eeuw
(1937)–L.M. van Dis– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| ||||||
SPIRITUS UBI VULT SPIRAT (Zinspreuk van de Rederijkerskamer uit Iperen). | ||||||
InleidingVoor geen tijd zijn er meer te betreuren hiaten in onze kennis van het Rederijkerswerk dan voor de periode der vroeg-Reformatie. Hoeveel scherper zou ons begrip van de aard, omvang en ontwikkeling der Nederlandse Hervorming zijn, wanneer ons vollediger de geschriften der ketters-gezinde Rederijkers waren overgeleverd. Dit klemt te meer voor de eerste jaren der ‘lutherie’, toen de beweging in onze landen nog slechts zeer ten dele van het buitenland afhankelijk was.Ga naar eind1) Het weinige dat ons overgeleverd is geeft belangrijk materiaal voor het karakteriseren dezer nationale Reformatie, maar hoe doet dit weinige ons naar meer verlangen! Uit vele aanwijzingen valt op te maken, dat de Rederijkers vaak kettersgezind waren en dat de overheid hun invloed duchtte. Was echter de invloed der Rederijkersproductie op de popularisering der Hervorming in feite groot, of bleef het bij een bedreiging? Hoe weinig worden de ons overgeleverde namen van personen en sinnespelen reëel! Welke was de inhoud der ‘seditieuze’ liederen, der ‘diffamatoire cantilenen’, waarvan het zingen of verspreiden zo streng gestraft werd?Ga naar eind2) Voor welk stuk werden negen Amsterdamse kunstbroeders gestraft met een bedevaart naar Rome?Ga naar eind3) Hoe groot was de invloed van den wegens ketterij onthoofden schoolmeester Scuddematte, die zijn leerlingen verdachte refereinen liet afschrijven en ketterse spelen vervaardigde?Ga naar eind4) Heeft de Delftse glasschilder David JoriszGa naar eind5), die oorspronkelijk Jan heette, maar ‘met sijn vader Joris achter landt reisende, in 't vertoonen der sinnespelen gemeenlijk den persoon van David verbeelde en daer sijnen naem van behieldt’ in het toneelleven verder nog een rol gespeeld? Zo kan men met vragen doorgaan, en de antwoorden laten zich slechts gissen. De ruïne, die ons bleef, kan slechts door onze verbeelding tot bouwwerk worden, de feitelijke gegevens zijn te schaars voor wederopbouw. Het doel van dit proefschrift is, de resten der ketters-gezinde Rederijkersspelen uit de eerste twee decennia na het doorbreken der Hervorming te bestuderen.Ga naar eind6) Tot 1540 worden de Rederijkers n.l. steeds onbeschroomder in hun uitingen; dan komen de plakkaten (berucht vooral is dat van 22 Sept. 1540)Ga naar eind7) met hun ‘indices librorum prohibitorum’ en de incidentele vervolgingen gaan over in een stelselmatige onderdrukking. Nog eenmaal komt hierin een verslapping, n.l. in de jaren 1562-'66, als de Overheid zelf het tegen | ||||||
[pagina 6]
| ||||||
de rederijkers gerichte plakkaat van 1560 niet meer handhaaft, maar na het jaar 1566, waarin sommige Rederijkers zich door beeldenstormen compromitteren, komt het laagtepunt: Alva's bevel vernietigde alle Rederijkerij.Ga naar eind8) Daar was van zijn standpunt gezien dan ook alle reden toe! Wel mocht P.C. Hooft later de Rederijkerskunst waarderen als ‘een stichtelijke vermaakelykheit, en soorte van zangh, die, mits d'overigheyt de maat slaa, van geen geringen dienst is, om de gemoeden der menighte te mennen’,Ga naar eind9) aan dat dirigeren der overheid ontbrak het maar al te spoedig: in de jaren voor Alva, doch ook al in 1540. Men krijgt sterk de indruk dat tegen het einde van het vierde decennium de overheid alle leiding kwijt is. Opeens springen allerwegen de Rederijkers uit de band; de regering wordt hierdoor wakker geschud en komt ijlings met harde dreigementen: het plakkaat van 22 September 1540. Uit de jaren vóór dit plakkaat zijn ons de volgende min of meer ketterse spelen overgeleverd:
| ||||||
[pagina 7]
| ||||||
Dit ten onrechte veronachtzaamde spel, dat vele kenmerken der oorspronkelijk-Nederlandse Reformatie noemt, wordt besproken in Hoofdstuk IV. Het stuk is afgedrukt blz. 150 vlgg. Daar de onder I, II en III genoemde spelen reeds uitgegeven zijn en van het tweede binnenkort een nieuwe editie verschijnt, zal mijn studie zich vooral richten op de onder IV en V vermelde bronnen. Het is geenszins uitgesloten, dat ons meer ketters-gezinde Rederijkersspelen uit de jaren voor het plakkaat van 22 Sept. 1540 overgeleverd zijn, doch de datering is zo weinig zeker, dat ik het niet waag te beslissen welke stukken nog meer uit de periode tot 1540 zouden stammen. Wellicht is dit het geval met een of meer der in het archief van Trou moet blijcken in hs. A, B en C bewaarde spelen, hoewel de meerderheid uit de tweede helft van de 16de eeuw dagtekent. De ons bekende jaartallen van vertoningen vallen vrij laat (A3, 1590; A4, 1590; A5, 1592; A8, misschien 1546; B3, 1612; B9, 1601; C3, 1606) en ook andere gegevens wijzen op de tijd na 1540: A6 is waarschijnlijk een omwerking van een in 1551 gespeeld stuk, B1 stamt vermoedelijk uit ± 1550; B10 is wellicht kort voor 1564 geschreven; C1 valt vlak na 1576; C3 en C4 dagtekenen uit 1596 en C9 is vermoedelijk uit ± 1600.Ga naar eind13) Terwijl dus voor vele stukken uit deze verzameling de gegevens wijzen op de tweede helft van de 16de eeuw, neemt men op gezag van G. Kalff meestal aan, dat Een spel van sinnen van lazarus doot ende hoe dat Christus hem opweckte (B11) van veel ouder datum is.Ga naar eind14) Een bewijs van deze veronderstelling acht ik niet aanwezig, zodat ik (zonder daarmee de mogelijkheid uit te sluiten dat het van ouder datum is) het spel niet voor 1540 stellen kan. Wel is dat het geval met Een spul van sinnen vanden siecke stadtGa naar eind15). Onmiskenbaar zitten er in dit spel anti-Roomse tendenzen, doch het specifiek-Amsterdamse karakter van het stuk domineert. De gemeentepolitiek van Amsterdam is in dit spel van meer belang dan de godsdienst. De maatschappelijke roerigheden omstreeks 1535 vormen de achtergrond van alles wat als ketterse uiting gelden kan. Men zie in dit stuk allereerst een element van ontevredenheid, vrijzinnigheid, opstandigheid zo men wil, doch pas in de laatste plaats komt het theologische element. Zo weinig bepaald is dit, dat het mij weinig vruchtbaar lijkt, hier naar het Reformatorische accent te zoeken. Wel is het aan geen twijfel onderhevig, dat de auteur met de Hervormden sympathiseert, maar de aard van het spel brengt mee, dat op de godsdienstige vragen niet diep wordt ingegaan. De behandeling der overige opgesomde spelen is als volgt: Het eerste hoofdstuk geeft een bespreking van de Reformatie in de Nederlanden tot 1540; in het tweede worden de onder I, II en III hierboven vermelde spelen op hun ketterij en Reformatorisch-gezindheid getoetst; in het derde volgt een bespreking der | ||||||
[pagina 8]
| ||||||
Gentse spelen uit 1539. Dit hoofdstuk III is verdeeld in A, ‘Uitgaven’; B, ‘Ingrijpen der Overheid en het oordeel van tijdgenoten’; C, ‘Algemene Bespreking’; D, ‘Aparte Bespreking der 19 Spelen’. Het vierde hoofdstuk handelt over het Tafelspel van een prochiaen, een coster en een wever. Daarna volgt de geannoteerde tekst van twee der Gentse spelen (waarvan men de keuze gemotiveerd vindt op blz. 55 en 84, 85; vgl. ook blz. 39, 40) en van het laatstgenoemde Tafelspel. Tenslotte geeft een woordenlijst een overzicht van die woorden en uitdrukkingen in de afgedrukte teksten, die in vorm of betekenis van het hedendaags taalgebruik afwijkenGa naar eind16), terwijl ook de eigennamen in dit glossarium vermeld worden. |
|