[Woord vooraf]
Bij de voltooiïng van mijn proefschrift betuig ik mijn hartelijke dank aan de hoogleraren der Utrechtse Universiteit, wier lessen ik heb gevolgd en onder wier leiding ik studeren mocht.
U, Hooggeleerde De Vooys, Hooggeschatte Promotor, geldt mijn dankbaarheid bovenal. Zonder U kan ik me mijn studie moeilijk voorstellen. Als student heb ik de waarlijk wetenschappelijke zin bewonderd, waarmede gij uw leerlingen inleiddet in het grote gebied der Nederlandse taal- en letterkunde. Het zakelijke en objectieve maakte uw onderwijs toch nooit onpersoonlijk, en feitelijkheid werd bij U nimmer tot dorheid. Door uw stimulerende werkzaamheid heb ik de vreugde van de arbeid pas goed leren kennen. Gij waart het ook die mij bent blijven aansporen tot verdere studie, toen de leraarstaak zo werd verzwaard dat van wetenschappelijk werken haast geen sprake meer kon zijn. Uw persoonlijke belangstelling en uw raadgevingen hebben mij bij het schrijven van mijn dissertatie zeer gesteund. Voor dit alles betuig ik U mijn welgemeende dank.
Hooggeleerde Van Hamel, de acht jaren, die verliepen sinds ik door U gedoceerde vakken beoefende, hebben mij niet doen vergeten welk een genoegen de studie onder uw leiding was. Hoe werd de moeilijkste en gecompliceerdste stof onder uw behandeling eenvoudig en overzichtelijk! Dat ik door U niet alleen in de algemene linguistiek werd ingeleid, doch ook een onderwerp uit de Middelhoogduitse Letteren bij U bestuderen mocht, stemt mij tot vreugde. Ik prijs me gelukkig, dat deze studie mij een tweetal jaren met U in nader contact gebracht heeft.
Hoe vaak, Hooggeleerde Kernkamp, denk ik aan uw colleges terug, nu ik zelf de taak heb voor mijn leerlingen de geschiedenis tot een realiteit te maken. Als dit mij ooit gelukt, dan komt dit doordat uw beeld mij bij het lesgeven voortdurend voor ogen staat. Houdt U verzekerd van mijn grote dankbaarheid.
Hooggeleerde Oppermann, U dank ik voor uw colleges in de Nederlandse Geschiedenis der Middeleeuwen.