Tafel van den kersten ghelove. Deel 3A en 3B: Somerstuc
(1938)– Dirc van Delf– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Dat .XLVII. capittel vanden coninc Salomon ende vander coninghinne van Saba, van horen parabolen, notabilen, proverbien, bisproken ende leer die te ghehoeghen staèn. Item van die coninghinne van Saba ende Salomon. Ende van horen disputacien veel nobels dincs.8Ga naar margenoot8-411Die coninc Salomon was die ionxste soon Davids, gheboren 9 vander vrouwen Barsabee, die eerst Uryas des ridders wijf 10 was, die David dede doden mit stormen an eenre stat. Ende 11 daerna namse David tot sinen wive ende wan daer an Salomo-12Ga naar margenoot12-18nem, dien David bi sinen leven coninc [168d] maecte, dat- | |
[pagina 593]
| |
13men selden pleecht <te lesen> ende besettede bi hem sijn 14 testament ende beval hem ghebode vander ewe Gods, vanden 15 tempel te tymmeren, van rechtverdicheit ende ghenade te 16 houden biden volcke, ende hoe hi alle tijt ghedencken soude 17 ons heren Gods belofte vanden zade, dat van hem comen 18 soude ende eweliken sitten opten throen des rijcs. Ende dat 19 was onse heer Ihesus Cristus, ghelijc als die enghel Gabriel 20 Ga naar margenoot20-23Marien verclaerde. Ende als dese Salomon vanden vorsten des 21 rijcs, vanden priesteren ende vanden volck ghesalvet, ghe-22croent ende gheconfirmiert is in sinen rijck ende gheset opten 23 throen sijns vaders voer sinen oghen, so ghebenedijt David 24 Ga naar margenoot24-28onse heer Gode ende is gheslapen mit sinen vaderen. So wort 25 Salomon te wive gegheven Pharaoes dochter, coninc van 26 EgyptenGa naar voetnoot25, doe hi out was elf iaer, ende wan daer an enen soon 27 teghen tloop der naturen, dat een kint van elf iaren mochte 28 winnen een kint. Desen soon had hi so lief, dat hi daer of 29 dichtede een boeck dat hiet: cantica canticorum, sanghe alre 30 Ga naar margenoot30-42sanghen. Dair-na clam op Salomon, dat hi Gode soude offe-31ren in die hoghe-te, dair hem God openbaerde in sinen slaepe 32 ende seide: Begheer dattu wilte, dat ic di gheve. Doe sprac 33 hi weder ende seide: Heer God, ic bin noch een cleyn kint 34 ende en weet minen inganc noch [169a] minen uutganc; | |
[pagina 594]
| |
35 ghif dinen knechte een leerlickGa naar voetnoot35 herte, dat hi dijn volc oor-36delen mach ende ondersceiden tusschen guet ende quaet. 37 Ende die reden behaechde God onsen heer, ende sprac tot 38 hem: Wanttu niet gheeyscht en hebbes naden woorden des 39 menschen, <niet> begheert <en> hebs langhe daghen of 40 veel rijcdom, off dat lijf dijnre vianden, so hebbe ic na dinen 41 woorden di ghegheven een wijs herte, dat nyement dijns ghe-42Ga naar margenoot42-56lijc voor di van wijsheden gheweest en heeft. Salomon stont 43 op ende vernam dat visioen ende ghinc te Iherusalem voor 44 die arke des testaments ende dancte onsen heer Gode ende 45 offerde dusent gave. Daer-na begreepGa naar voetnoot45 Salomon drie dinghen 46 in sijnre herten, dien hi doen woude. Eerst te tymmeren den 47 tempel Gods, die groot was, wonderlike scoen ende rijc van 48 ghewade was mit sinen dienren ende dienst, die menichvou-49dich waren. Dat ander: te tymmeren een coninclic palaes 50 ende een huus sijnre coninghinnen, dair veel wonders van 51 cost ende van scoenheden ende van ghemakeGa naar voetnoot51 is of ghescre-52ven. Dat derde was, dat hi die stat van Iherusalem in eren 53 woude houden ende dat volc na horen stadeGa naar voetnoot53 daer in scicken 54 te wonen, die straten te maken ende mit drie muren om te 55 legghen, dat hi binnen corte iaren alte wercke brochte ende 56 vervolde. 57Ga naar margenoot57-70Daer-na, dat hi [169b] te rechte sat ende twie myenwiven | |
[pagina 595]
| |
58 quamen voor hem dinghenGa naar voetnoot58 om een kint. Die een die seide, 59 dat dat kint haer waer; die ander seide: du liechstet, het is 60 mijn kint. Ende hoe die coninc hietedeGa naar voetnoot60, datmen dat kint mit 61 enen zwaerde an twien deylen soude, ende hoe die rechte 62 moeder van herten beroert wert ende dat kint onghedeelt 63 woude liever der ander over gheven, dan sien doden, ende 64 hoe die ander seide: neen, ten soude des enen noch des an-65deren wesen, mer men soudet deylen. Doe verstont die coninc 66 des moeders woorden, datsi quamen uut ghewarigher herten, 67 ende gaf dat vonnis uut ende sprac: gheeft desen wive dat 68 kint, dat is sijn moeder. Doe verstont alle dat lant van Ysrahel, 69 dat die wijsheit Gods was inden coninc ende ontsagen hem 70 Ga naar margenoot70-75om die rechten ende oordel, die hi dede. Die wijsheden 71 ende sanghenGa naar voetnoot71 <ende> parabolen, die hi screef ende leerde; 72 die rijcheden, mogentheden ende zeghe, die hi hadde; die 73 weelden, cierheden ende feesten die hi dreef, worden also 74 groot gheruchtetGa naar voetnoot74 over alle die werlt, dat alle die coninghin-75nen van allen riken begheerden sijn aensicht te scouwen. 76Ga naar margenoot76-87Doe dese onlovelikeGa naar voetnoot76 maer quam voir die coninghinne van 77 Saba, toech si uut haren lande mit groten ghesindeGa naar voetnoot77 ende on-78sprekeliken rijcdom ende quam tot Iherusalem binnen, mit | |
[pagina 596]
| |
79 hem te spreken en hem te versoeken in diepen, heymeliken, 80 wisen [169c] raetlessenGa naar voetnoot80. Ende doe si voir den coninc alle 81 die dinghen gesproken hadde, dien si hadde in hair herte, 82 ende si ghien reden en vant, die den coninc verburgen wa-83ren, mer hi condse leren van al datsi hem voir bracht, des 84 si hair also seer verwonderdeGa naar voetnoot83, datsi niet meer gheestes in haer 85 en hadde, ende seide, dat die maer, die si van hem ghehoort 86 haddeGa naar voetnoot84, veel myn was, dan die waerheit die si self vernomen 87 hadde. 88Ga naar margenoot88-94Dat eerste probleem radeles, dat si hem vraechde was: 89 welcke sijn die drie, die swaer te doen sijn, ende dat vierde 90 niet bekent en is? Die coninc seide: dat eerst is die wech, 91 die die aerne vliecht in die lucht; dat ander is die wech, die 92 die slanghe cruupt op die stienroedse; dat derde is die wech, 93 die dat scip vaert in dat meer; dat vierde, dat niet te kennen 94 en is, is die wech des ionghe mans leven opter aerden. 95Ga naar margenoot95-99Dat ander radeles was: welc sijn die drie, die beproeft sijn 96 voir Gode ende voir den menschen, daer dijn gheest behaghen 97 in heeft? Die coninc sprac: dat eerste is eendrachticheit der 98 broederen, dat ander is myn der maghenGa naar voetnoot98, dat derde is man 99 ende wijf, die eens moetsGa naar voetnoot99 leven. 100Ga naar margenoot100-103Dat derde radeles was: wie sijn die drie dinghen, die een 101 edel siel te haten pleecht? Die coninc seide: dat eerste is: 102 een arm man hovaerdich, dat an- [169d] der is: een rijc man 103 loghenachtich, dat derde is: een out man dwaes ende onsinnichGa naar voetnoot103. 104Ga naar margenoot104-108Dat vierde radeles was: welc sijn die drie, daer die coninc 105 voir ontsiet? Die coninc sprac: dat eerst is: twist ende verga-106deringeGa naar voetnoot105 des volcs vander stat; dat ander is: belast of benoot | |
[pagina 597]
| |
107 te wesen van yement te dodenGa naar voetnoot106; dat derde is boven allen rouwe 108 ende droefnis: mit enen pijnliken wive te wonen. 109Ga naar margenoot109-114Dat vijfte was: welc sijn die drie die niet te saden en sijn, 110 ende dat vierde, dat nymmermeer en spreect: het is ghe-111noech? Die coninc sprac: dat eerste is: die afgront vander 112 hellen; dat ander is: eens ghierighen mansGa naar voetnoot112 herte; dat derde 113 is een onreyn vuyl wijf; ende die nymmermeer en spreect: 114 het is ghenoech, dat is dat vuer. 115Ga naar margenoot115-126Dat seste was: welc sijn die ses dinghen, die onse heer God 116 hatet, ende dat sevende, dat sijn siel lastertGa naar voetnoot116? Die coninc sprac: 117 dat eerste is een mensch, die dair heeft verhevenGa naar voetnoot117 oghen; dat 118 ander is een mensch, die daer heeft een loghenachtighe tonghe: 119 dat derde is een mensch, die daer heeft handen <bereet> 120 onnosel bloet te stortenGa naar voetnoot120; dat vierde is een mensche, die daer 121 een herte heeft, dat quade gedachten op-settetGa naar voetnoot121, dat vijfte is een 122 mensch, die voeten heeft, breetGa naar voetnoot122 te lopen tot quaden dinghen, 123 dat seste is een mensch, die een mont heeft valsche tughe te 124 gheven. Ende dat sevende [170a] is, dat die siel Gods lastert, 125 is een mensch die twist ende twiedracht saeyet of mengt onder 126 die broederen. 127Ga naar margenoot127-137Dat sevende was: welc sijn die seven scalcheden die een 128 verrader of een bedriegher in sijn herte draecht? Die coninc | |
[pagina 598]
| |
129 antwoorde: dat eerste is, dat hi sijn stemme neder latenGa naar voetnoot129 can; 130 dat ander is, dat hi veel ondersoeken ende ondervraghen can; 131 dat derde is, dat hi hem selven eerst vriendelic maect dien hi 132 bedrieghen wil; dat vierde is, dat hi veel bi Gode tuucht ende 133 sekert; dat vijfte is, dat hi anders ghebaren can dan hem te 134 moede is; dat seste is, dat hi alle zeden ende ghelaet can ma-135ken ende toghen; dat sevende is, als hi in sijnre sca<l>che-136den ende bedrieghenisse bevonden wert, so can hi sonder 137 scaemte spreken: Ic hebt in spot ende in speel ghedaen. 138Ga naar margenoot138-150Doe die coninghinne ghevraecht hadde dese radelessen ende 139 alle die sinne, die si hadde in hoirre herten, ende ghien dinc 140 en was die coninc en hadde haer daer of berecht, doe seide si 141 tot hem ende sprack: Salich sijn dijn mannen ende dijn knech-142ten, die voor di staen ende horen dijn wijsheit. Dijn heer, dijn 143 God si ghebenedijt, die du behaechs ende op di gheset heeft 144 den throenGa naar voetnoot143 van Ysrahel ende heeft di coninc ghemaect te doen 145 recht ende rechtveerdicheit sinen volc. Ende daer-mede heeft 146 si den coninc ghesondtGa naar voetnoot146 ende gaf hem drierleye gaven: eerst 147 hondert ende twintich pont gouds, anderwerve costelike ende 148 duerbaer gemmen [170b] ende ghesteente, derdewarf edelen 149 crude van smake, crafte ende roeck, so veel, dat nie so groot 150 daer nae te Iherusalem en quamen. 151Ga naar margenoot151-160Die meester inder historien seit, datsi hem gaf drie wortelen | |
[pagina 599]
| |
152 van balzaem, dair Salomon of plantede den wijngaert Engad-153dy, daer hi inder minnen boeck dichtede of, die sonderlinghe 154 edelen traenGa naar voetnoot154 plach te winnen. Die coninc heeft haer weder 155 ghegheven al der si van hem begheerde boven die coninclike 156 gaven, die niet en staen ghescreven. Mer sulke lerars segghen, 157 dattet waren oraculen ende visionen der propheten, wantsi den 158 scat der wijsheit meer wardierden dan enich guet opter aerden. 159 Ende aldus is si weder tot horen lande getoghen ende brieven 160 van heymeliken saken weder om ghescreven, die ic hier niet en 161 Ga naar margenoot161-366mach vertrecken. 162Daer-na so screef Salomon een boec van parabolen ende 163 bisproken ende leerde sinen soon van wijsheden ende seide al-164Ga naar margenoot164-166dus: Hoor, mijn soon, disciplijn dijns vaders ende niet en laet 165 die ewe dijnre moeder, op-dat dijn hooft worde ghegeven die 166 ghenade ende torqueelGa naar voetnoot166 dinen halse. 167Ga naar margenoot167-170Dat eerste is: Kint, die vrese Gods is een beghinsel der wijs-168heit; die wijsheit ende leer versmaden die dwasen, die wijs-169heit gheeft haer stemme inder straten ende roept inden hove 170 vanden scaren des volcs. 171Ga naar margenoot171-175Dat ander is: Kint, trecke di vanden sondaren ende en volch 172 hem niet. Als si seg- [170c] ghen, com ende werp dijn lot mit 173 ons, laet ons laghe legghen, wi sullen alle duerbaer scat vinden, 174 onse huus vervollen, onse sackGa naar voetnoot174 sal al ghemeen wesen; kint, 175 wandert niet mit hem in horen paden. 176Ga naar margenoot176-179Dat derde is: Kint, eer dinen God van dijnre haven, ende | |
[pagina 600]
| |
177 van die voirvrucht al dijns coorns gheve den armen, ende dijn 178 scuren sullen mit salicheden of saetheden vervolt werden ende 179 dijn kelnaerGa naar voetnoot179 overlopen van wijn. 180Ga naar margenoot180-183Dat vierde is: Kint, verbiede niement wel te doen diet ver-181mach, ende ist dattuut vermoechs, doe self wel. Seg niet dinen 182 vrient: ganc ende com morghen weder ende dan sal ict u 183 gheven, ist dattuut te hantGa naar voetnoot183 gheven moghest. 184Ga naar margenoot184-188Dat vijfte is: Kint, mit alre hoede hoede dijn herte, want 185 dair-uut soe coemt dat levenGa naar voetnoot185. Doe van di enen quaden mont, 186 die aftersprake seit; dijn oghen laet rechte dinghen sien; 187 keer dinen voet vanden quaden en bughe noch der rechter 188 zijd, noch der luchter side. 189Ga naar margenoot189-194Dat seste is: Kint, sich niet aen ghedaenteGa naar voetnoot189 des wijfs. Eens 190 quaden wijfs lippen sijn als honichraten drupende, horen 191 hals blenckender dan olye, hoer voeten clymmen neder inden 192 doot. Dat lesteGa naar voetnoot192 <van haer> is bitter als alsen ende scarper 193 dan een snidende swaert. Bitterre dan die doot heb ic een 194 wijf ghevonden. 195Ga naar margenoot195-200Dat sevende is: Kint, ganc totter eemtenGa naar voetnoot195 ende merc haer 196 weghen, si en heeft ghenen leidsman noch ghebieder, mer 197 inden somer ende inden herfst vergadert [170d] si, datsi 198 inden winter ett. Kint, slaep een cleyn luttel ende stant weder 199 op niet traech, op-dat die commer di niet over en comt ende 200 Ga naar margenoot201-206die armoede di niet en vaGa naar voetnoot200 als een ghewapent man. 201Dat achtende is: Kint, hoet di voer die man, die sijn ghe-202love is of ghegaen, ende onnutte mensche, die mit verkeer-203den mondeGa naar voetnoot202 gaet, die wenct mitten oghen, die mitten voeten 204 trapt, die mitten vingher spreect, die mit boser herten quaet 205 op-setGa naar voetnoot204, ende alle tijt kijf ende twist sayet; onversiens sal sijn 206 verderfnis comen ende te wreven werdenGa naar voetnoot206. | |
[pagina 601]
| |
207Ga naar margenoot207-210Dat neghende is: Kint, leer, noch endeGa naar voetnoot207 bestraffe ghenen 208 bespotter, op-dat hi di niet en hate, beresp den wisen ende 209 hi sal di weder lief hebben, leer den gherechtighen ende hi 210 sal haesten dijn leer tontfanghen. 211Ga naar margenoot211-215Dat tiende is: Kint, heb niet veel woorden in dinen monde, 212 want in veel spreken ontblijftGa naar voetnoot212 niet die sonde. Wie sijn lippen 213 matighetGa naar voetnoot213, die is die alre wijste. Een uutvercoren sulver is die 214 tonghe des rechtverdighen, wantsi veel luden leren; die on-215gheleerde sullen van commer sterven. 216Ga naar margenoot216-220Dat elfte is: Kint, veronrechte niet den armen, want wie 217 den droeftighen belastGa naar voetnoot217, die hoent den ghenen, die den armen 218 ghemaect heeft, wie dat den armen ontfermich is, die eert den 219 ghenen, dien ghemaect <heeft>. Die rike ende die arme, 220 als die malcander moet, God die is hoer beider verlichter. 221Ga naar margenoot221-226Dat twalefte is: Kint, wes [171a] een verstandich dienre 222 ende gheduldich, want die duldich is mach mit wijsheden veel 223 versorghen. Een saft antwoort breect die toren, harde reden 224 verwecken die verwoetheit; die tonghe des wisen mans ver-225ciert die contsten; des dwasen welletGa naar voetnoot225 sotheit, een soenlike 226 tonghe is dat hout des levens. 227Ga naar margenoot227-232Dat dertiende is: Kint, alle offer der onghenadigher is 228 Gode onwaert, mer der gherechtigher sijn versoeninghe. Een 229 seker ghemoet is als een stadighe warscap. Beter is een luttel 230 guets te hebben mit Gods vresen dan groten scat, die niet en 231 versaden; beter is ghenoet te wesen tot warmoes of tot wor-232stenGa naar voetnoot231 mit minnen, dan tot enen ghemeesten calf mit hat ende nijt. 233Ga naar margenoot233-239Dat viertiende is: Kint, wilstu di vrien vander quaetheit, 234 wes werachtich ende guedertieren. Inder vresen Gods so keert-235men vander quaetheit; als God behaghen dijn weghen, so 236 werden dijn vianden bekeert tot vreden. Die duecht verwint 237 op die langhe wie des can volherden. Beter is mitten gueder- | |
[pagina 602]
| |
238tieren vernedert te werden dan mitten hovaerdighen roef te 239 deylen. 240Ga naar margenoot240-245Dat vijftiende is: Kint, sette voir di die name Gods als 241 een toren, want die rechtveerdige hoept daer toe ende hi wert 242 verheven. Die wille des Heren die blivet ewelic ende sijn raet 243 en sal niet vergaen. Wie mach spreken: mijn herte is reyn, 244 ic bin puyr van [171b] sonden? Wi hebben al te samen mis-245daen ende behoeven die gracie Gods. 246Ga naar margenoot246-251Dat sestiende is: Kint, is dat sake dat dijn volc di hoir 247 vorste setten, en wil di daer-om niet verheffen, mer wes als een 248 van hem luden. Ontfermherticheit ende wairheit bewaren den 249 coninc ende mit guedertierenheit wert sijn throen ghestarct. 250 Die coninc die daer sittet inden stoel des rechtes, die ver-251nyetet alle quaet mit sinen aensichtGa naar voetnoot251. 252Ga naar margenoot252-258Dat seventiende is: Kint, stop dijn oren niet voor dat 253 roepen der armen, want anders soutste noch roepen ende niet 254 ghehoort werden. Den ghenadighen en werden sijn weghen 255 niet op ghegraven noch verslaghen inden daghe des toorns. Ic 256 en heb nie ghesien den rechtveerdighen verlaten, noch sijn 257 kinderen broet bidden, sijn huus en is niet vervallen ende sijn 258 naem is onder den eerbaren ghebleven. 259Ga naar margenoot259-265Dat achtiende is: Kint, dair en is ghien wijsheit noch raet, 260 noch cloecheit teghen God. Dat pairt wert bereit totten dach 261 des strijts, mer God is die gheen, die die salicheit verleent. 262 Een man God ghehorich die sal zeghe spreken. Die anxt des 263 Heren is gave ende rijcdom, glorie ende leven, wapen ende 264 swaert tegen den hovaerdighen ende een behouder sijnre 265 sielen. 266Ga naar margenoot266-270Dat neghentiende is: Kint, werp den belacher of den be-267spotter uut dijn huus ende kijf sal mit hem uutgaen; sake, 268 twist ende smaetheit sullen dan op houden. Wie dat mynt 269 suverheit van herten, om die ghenadeGa naar voetnoot269 sijnre [171c] lippen so 270 Ga naar margenoot270-273sal hi den coninc te vriende hebben. Wat dienre voor di 271 scaemt ende ontsiet, dien saltu lief hebben als dijn kint, den | |
[pagina 603]
| |
272 hoverdighen knecht werp van di, ende dat kint dat niet leer-273lic en is, doch vander moeder. 274Ga naar margenoot274-280Dat twintichste is: Kint, alstu sittes mitten vorsten totter 275 tafel, so merc watmen settet voor dijn aensicht; steck dijn 276 messe in dijn hals te maten te eten ende myn te spreken. 277 Behoude dan dijn siele in dijnre macht ende niement en 278 wroeghe; begheer niet van sijn spijs, dair dat broet der loghen 279 in is, ende sette mate dijnre wijsheit, al ist dat hi seit: ett 280 ende drinc, sijn ghedacht en is niet mitti. 281Ga naar margenoot281-287Dat een ende twintichste is: Kint, en wes niet in die war-282scappen der dranckers, noch in die brassinghe der gheenre die 283 vleisch gheven te eten ende spreken quaet van horen naesten. 284 Die symbolen worden onder hem ghebrokenGa naar voetnoot284, want hi mit 285 verkeerden woorden die vrienscap scoirt. Wien is wee, kijf 286 ende wonden, dan die inden wijn wonen ende die kelcken 287 uut-drincken. 288Ga naar margenoot288-293Dat twie ende twintichste is: Kint, als dijn viant valt, so 289 en verblijd di niet, ende dijn herte en verhoech niet in sinen 290 wederstoet, op-dat God niet en sie ende hem mishaech ende 291 ofneem sinen toirn. Seg niet, also als hi mi ghedaen heeft, so 292 sal ic hem doen. Wat weetstu, wat oordel dat God over u 293 beiden draecht? 294Ga naar margenoot294-300Dat drie ende twintichste is: Kint, [171d] dat dijn oghen 295 van dinen vrient ghesien hebben, dat en brenc niet snel voort 296 inden kijf. Oftu dien hier namels dat beteren woudes, dattu 297 gheen macht en haddes, wanttu dinen vrient gheoneert hebs. 298 Dijn saken handel mit dijn vrienden ende en melde dijn hey-299melicheden ghenen vreemden, op-dat hi di na niet en ver-300wite. 301Ga naar margenoot301-306Dat vier ende twintichste is: Kint, du biste een harder 302 dijns volx, naerstelic so kenne dat aensicht van dinen vye of | |
[pagina 604]
| |
303 van dinen quicke of iucke. Du en salte alle tijt gheen macht 304 hebben over hem, mer is dat sake dat duse dinen tijt wel 305 houdes, so sal di die crone gegheven werden inden geslachte 306 der gheslachten of geboirten. 307Ga naar margenoot307-312Dat vijf ende twintichste is: Kint, weet dat een gherecht 308 coninc die verheft dat lant, een ghierich coninc die verderftet. 309 Een vorste, die gaerne hoort woirden der loghen, al sijn 310 dienren sijn onghenadichGa naar voetnoot309; een coninc die dair oordelt den 311 armen inder wairheit, sijn throen sal ewelic ghevestet wor-312den. 313Ga naar margenoot313-319Dat ses ende twintichste is: Kint, ofkeer niet dijn oren 314 vander ewe Gods, want wie dat doet, sijn ghebet is onwaer-315dichGa naar voetnoot314, mer wie voir die mensche vrese heeft, wert te hant ghe-316stoort. Als die wijsheit vergaet vander leer, so sal dat volc ver-317derft werden. Salich is die man die nader ewen Gods leeft; 318 die God ontsiet, die en sal int lest [172a] niet verderven, mer 319 wie voir die mensche vrese heeft, wert te hant ghestoortGa naar voetnoot319. 320Ga naar margenoot320-326Dat seven ende twintichste is: Kint, dat ghesicht off vi-321sioen, dat die man spreect, daer God meed is ende daer God 322 mede woent, ende van hemGa naar voetnoot322 gestercket wort, dat en wil niet 323 wederspreken noch onder spottenGa naar voetnoot323. Seg self, ic bin die dwaeste 324 van allen mannen, ic en heb ghien wijsheit gheleert, noch ic 325 en can consten der heilighen niet. Dat vuerighe woort Gods 326 is een scilt den ghenen die in hem hopen. 327Ga naar margenoot327-334Dat acht ende twintichste <is>: Kint, twie dinghen bidde 328 van Gode, eer du sterfste, dat hi ydelheit ende loghenachtighe 329 woorden verre van di doe, dat hi di noch armoede noch 330 rijcheit en gheve, mer alleen noturft dijns onthoutsGa naar voetnoot330, op-331dattu niet verleit en wordes God te versaken, alstu ghesaedt 332 bist ende dan spreecs: wie is God? Oec dattu van armoede | |
[pagina 605]
| |
333 niet en werdes ghedwonghen quaet te doen ende verlochensGa naar voetnoot333 334 die naem ons Heren. 335Ga naar margenoot335-342Dat neghen ende twintichste is: Kint, dat gheslacht, die 336 vader ende moeder vloecken ende niet en eren; dat ghe-337slacht, dat hem selven dunct guet ende reyn te wesen; dat 338 gheslacht, die hoech van oghen sijn ende van gerectenGa naar voetnoot338 wijn-339braeuwen; dat gheslachte, die zwaerden voor tanden hebben 340 ende die armen eten vander aerdenGa naar voetnoot340, - dat sal vergaen als 341 een nevel, haer stede en salmen niet vinden, wantsi riepen: 342 [172b] brenghe, brenghe. 343Ga naar margenoot343-351Dat dertichste is: Kint, ic was coninc te Iherusalem ende 344 maecte groot mijn wercken. Ic tymmerde husen ende plantede 345 wijngaerden ende maecte hoven ende potede dair-in bomen. 346 Ic had knechten ende maechden ende veel ghesindes, veel 347 vyes ende scapen, ic vergaderde gout ende sulver ende hadde 348 die rijcheden der coninghinnen van Saba. Ende wat mijn 349 oghen ende herte begheerde, dat en heb ic hem niet ghe-350weyghert. Doe ict over sach, doe wast alte samen ydelheit ende 351 druck des gheests. 352Ga naar margenoot352-359Dat een ende dertichste is: Kint, dair-na settede ic mijn 353 herte die wijsheit aen te scouwen, dwalinghe ende dwaesheit 354 te kennen. Wie is die man, die dienen mach den coninc sinen 355 scepper? Ic dochte in mijnre herten mijn vleisch vanden wijn 356 te ontrecken op-dat ic minen moetGa naar voetnoot356 mocht gheven totter wijs-357heit ende hebbe kent: niet beters te wesen, dan wel te doen 358 ende blide te wesen; eten ende drincken van sinen arbeide, 359 dat is een gave vander hant Gods. 360Dese ende veel ander leren ende parabolen screef Salomon 361 Ga naar margenoot361-366sinen soon Roboam ende seide: Kint, ic heb, na radelicGa naar voetnoot361 ghe-362arbeit te hebben, een erve na minen leven. Die Heer si in 363 minen arbeide, daer ic in hebbe sorchvoudich gheweest ende 364 mi is onbekent, waerGa naar voetnoot364 hi wijs of dwaes werden sal. Ende dair- | |
[pagina 606]
| |
365om so heeft mijn herte overgheghevenGa naar voetnoot365 niet meer te arbeiden 366 onder die sonne. 367Die glose [172c] seit, dat dese soon Roboam was een dwaes 368 Ga naar margenoot368-402ende daer-om was hi onwaerdich sijns vaders rijck. Want doe 369 Salomon viertich iaer regniert hadde over die twalef hertoch-370domme van Ysrahel ende begraven is in sijns vaders stat 371 Davids, doe quam al dat volc vanden lande sinen soon coninc 372 te setten ende seiden tot hem aldus: Dijn vader heeft ons dat 373 hardste iuck anghedaen, vercleen nu ene luttel vanden hard-374sten geboden dijns vaders ende wi sullen di dienen. Doe nam 375 die soon Roboam raetGa naar voetnoot374 mit die outste die voor sinen vader 376 pleghen te staen, doe hi leefde, ende seide: wat met gheef 377 di mi, opdat ic desen volc antwoorden mach? Doe seiden si: 378 Ist sake dattu desen volc ghehorichGa naar voetnoot378 biste ende wikes haer ghe-379bede ende spreecste tot hem safte woorden, so sullen dijn si 380 knechten wesen ten ewighen daghen. Dese soon liet den raet 381 der ouderen ende gaf hem totten ionghelinghen, die mit hem 382 opghevoet waren, ende gaven hem desen raet, die hi den volc 383 seide: ghi hebt gesproken: verlicht ons den last, daer ons 384 dijn vader heeft mede verswaert. Mijn minste vingher is grover 385 dan die rug mijns vaders. Ende nu heeft u mijn vader ver-386swaert ende ic wil u meerre last op leggen. Mijn vader sloech 387 u mit gecelen ende ic sal u slaen mit haken. Doe dat volc 388 sach, dat hi haer bedinge niet vol-[172d]ghenGa naar voetnoot388 en woude, doe 389 seiden si: wat deel hebben wi in David ende wat erve is in 390 Ysays soenGa naar voetnoot390? Dat was sijn vader. Ysrahel ganc in dijn taber-391nakel; David, versorch nu dijn huus self! Ende ter stont 392 ghinghen of tien hertochdommen van sinen rijck. Ende coren 393 over hem enen coninc geheten Ieroboam, die sijns vaders 394 knecht placht te wesen. Dese doe hi sach dat hi coninc was 395 ghemaect, doe sorchde hi, ofGa naar voetnoot395 dat volc oec toech totten tempel 396 Gods van Jherusalem in sekeren hoechtiden van den iair, dat 397 dan tvolc bekeert mochten werden tot horen rechten heer, 398 Salomons soen, ende hem dan dootslaen. Ende hi liet maken 399 twie gulden calveren ende setse op elken oerde vanden lande 400 ende stichtede hoochtiden ende feesten ende dede die papen | |
[pagina 607]
| |
401 segghen totten volck, dat die <die> goden waren, diese 402 gheleyt hadden uter vanghenisse ende dienst van Egypten. 403 Dat den volc ende den lande tot groten val na quamGa naar voetnoot403, als een 404 Ga naar margenoot404-408propheet te voren seide uut Gods monde: Dair-om souden 405 die heren ende die vorsten dencken op Godes ewe ende sijn 406 gheboden ende ghien oersake wesen van hoirs volx dwalinge 407 ende soudse daer of helpen ende bekeren ende haer hulp daer 408 Ga naar margenoot408-411toe doen. Alsmen vanden eersten coninc van Ysrahel leest, 409 dat hi die toveraren ende die afgoden vanden lande delichde, 410 ende so werden si deelachtich alder luden [173a] weldaet, dat 411 hem God verleen. Amen. |
|