Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc
(1937)– Dirc van Delf– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Dat .XXVI. capittel vanden seven duvelen die capytein sijn der seven hooftsonden.3Ga naar margenoot3-138Dat daer sijn seven bose gheesten of duvelen, groot ende | |
[pagina 180]
| |
4 machtich van becoren, die groot ende eerlic waren inden 5 hemel, die nu sijn capytein ende overheer der seven dootliker 6 sonden, daer si of helsche burghe der verdomenis tymmeren, 7 Ga naar margenoot7bewijst ons dat oude testament ende dat nyeuwe. Ende hebben 8 den menschen op seven steden, als op seven burghe indenGa naar voetnoot8-9 9 lande sijns lichaems, beseten ende riden ende quellen of be-10coren totten seven dootliken sonden. Ende dit mogen wel felle 11 tyrannen hieten, die mit onrecht ende bedriechnisse over ons 12 Ga naar margenoot12sijn gecomen. Ende daer om hieten Cristus vorste der werelt, 13 Ga naar margenoot13die ghien meenscap mit hen en heeft, ende daer om so sel hi 14 van hem uutghe-[39a]worpen ende veroordelt werden. 15Die eerste duvel hiet Beelzebub, dat beduut een man van 16 vlieghen, want hi woende in eenre zalen, dair men die deerteGa naar voetnoot16 17 plach voor te slaenGa naar voetnoot17, ende so quamen die vlieghen daer op dat 18 bloet. Dit is die duvel der hovaerdicheit, die woent noch in die 19 zielenGa naar voetnoot19, die verhardet sijn, die bloet storten ende moortghierich 20 sijn ende <wart> omgedragenGa naar voetnoot20 vanden vlieghen die bloet zu-21Ga naar margenoot21ghen venijnderGa naar voetnoot21 felre ghedachten. Van desen seide Iob: Hi woude 22 verheffen sijn hooft als een columpne vanden hemel. Dese 23 hevet sijn burch gheset inden hoofde vanden mensche. Als 24 Ga naar margenoot24Moyses seide: Ghi sijntGa naar voetnoot24 een volc van harden voorhoofde ende 25 van stenen herte; iu dochteren wanderen mit opgerecten 26 halse. Desen duvel verdreef Cristus vanden mensche in dien 27 dat hi vanden menschen sijn ghebenedide hooft liet cronen 28 Ga naar margenoot28mit doirnen, dair David of seide: Ic bin ghekeert in druck 29 ende liden, doe die croenGa naar voetnoot29 began te steken. | |
[pagina 181]
| |
30Ga naar margenoot30Die ander duvel hiet Asmodeus, dat beduut een versmorerGa naar voetnoot30, 31 want hi versmoerde seven mannen, die der ioncfrouwen Sare 32 waren gegheven, op dat hise mochte toe overspul brenghen. 33 Ende si wort daer-na Tobyas wijf. Dit is die duvel der on-34cuuscheit, die woent noch in slaepcameren ende wandert bi 35 Ga naar margenoot35nacht als een katuyleGa naar voetnoot35. Daer Paulus van seit: Hi had macht 36 in iuwen lichaem overmits iuwer onscamelheit. Dese heeft sijn 37 Ga naar margenoot37burch gheset inden oghen, alst sceen in David, die van des 38 conincs solre neder sach een scoen wijf hoer hair wasschen 39 ende hiet Barzabea ende [39b] hi namse ende sliep dair bi. 40 Ga naar margenoot40Soeck inder biblen. Ysayas seit: Ysrahel, dijn dochteren 41 ghingen mit wincken van oghen. Dese duvel verdreef Cristus 42 vanden mensche in dien dat sijn gebenedide oghen braken 43 Ga naar margenoot43ende verduusterden inden dode. Daer David of seide: Mijn 44 ogen quelden van commer ende stonden op en totten gelovigen 45 ende getrouwen van aertrijc; dat sceen wel, doe hi sijn moe-46der ende Iohannes haer hoeder aensach. 47Die derde duvel hiet Behemoth, dat beduut een beest, die 48 Ga naar margenoot48hem mitten mensche verselletGa naar voetnoot48. Van desen seit Iob: Hi wan-49dert biden mensch ende et hoy als een osse, hi slaept onder 50 schimGa naar voetnoot50 ende hi woent in vuchtighen steden. Die glosa seit, dat 51 dit een duvel is, die den mensch doet leckerGa naar voetnoot51 wesen van spijs | |
[pagina 182]
| |
52 ende gulsich ende haer lust wecket in vuchticheden van dranck 53 ende daer na comen <doet> in oncuuschede. Dit is die 54 Ga naar margenoot54duvel van gulsicheden, daer Paulus van seit: Haer buuck is 55 haer god ende haer eer comt hem toe scaemte, die alleen 56 aerdsche dinghen smaken. Dese heeft sijn burch gheset inden 57 monde of anden halse, alset sceen inden riken vrecke, die da-58gelixe leckerlike warscapte ende en woude den armen Lazarus 59 Ga naar margenoot59niet mede deylen (ut patet Luce XVIo) Van desen luden sprac 60 Ga naar margenoot60God: Mijn volck sat ende at ende dranc ende stont op spelen 61 (Glosa:) een calf aen te bidden, dat hoy at ende niet en 62 sprack. Desen duvel verdreef Cristus vanden mensch, doe hi 63 inden cruus mit gallen ende edick sinen mont woude drincken. 64 Ga naar margenoot64Daer David of seit: Si gaven in mijnre spisen galle ende in 65 minen dorst scencste mi mit edic; [39c] hoor tafel moet hemGa naar voetnoot65 66 weder comen in strick, in loonGa naar voetnoot66 ende in scanden. 67Ga naar margenoot67Die vierde duvel hiet Mammona, dat beduut: heer der 68 rijcdoem. Van dese seit die Glosa der ewangelien, dat hi een 69 scaffenaer van allen onrechten guede is ende dat is in sijnre 70 macht, wairt oec si begraven, gehuutGa naar voetnoot70 of verloren. Dit is die 71 duvel der ghiericheit, die ionc ende out heeft tot sinen dienst 72 verbonden, want al ghemeen setten se hem nader ghie-73Ga naar margenoot73richeit. Daer Paulus van seit: Die rike willen werden, vallen 74 in becoring ende in strick des duvels. Dese heeft sijn burch 75 Ga naar margenoot75geset in die hande, alst sceen inden man, die mit groter 76 ghiericheit sijn guet had vergadert ende settede sijn hoep 77 daer-op; ende die engel seide hem toe: Dwaes, te nacht sellen 78 die duvelen dijn ziel rapenGa naar voetnoot78 ende dattu vergadert hebbes, wies 79 selt wesen. Desen duvel verdreef Cristus vanden mensch, doe 80 hi inden cruce sijn handen liet mit plompe nagelen doer- | |
[pagina 183]
| |
81 Ga naar margenoot81brekenGa naar voetnoot80. Daer David of seit: si hebben mijn handen ende mijn 82 voeten doergravenGa naar voetnoot82 ende al mijn ghebeente getelt. (Glosa:) 83 also strack was hi uutgespannenGa naar voetnoot83. 84Die vijfte duvel is Appolyon, een verdreetlick moyerGa naar voetnoot84 of een 85 pijnlick oeffenaer of een verkeert arbeiderGa naar voetnoot85. Van desen staet 86 Ga naar margenoot86in Apocalipsi inden neghenden capittel gescreven, dat hi een 87 coninc der wildernis is ende tanden heeft als een leeu, ge-88wapent mit yseren pansyer, starte mit anghelen als een scor-89Ga naar margenoot89pyoen. Dit is die duvel des toorns, daer van staet inden ewan-90gelio gescreven, dat [39d] hi des mans kint <warp> in vuerGa naar voetnoot90-92 91 ende in water ende storteden ander aerden, ritente, bitende 92 ende scumende. Dit is wel der toornscher lude woedinghe 93 ghelijc, diemen raden noch stueren en mach. Daer PaulusGa naar voetnoot93 of 94 Ga naar margenoot94seit: Des mans toorn en werct ghien rechtverdicheit. Want die 95 toern benevelt só sijn sinne, dat hi ghien waerheid en can be-96kennen. Dese duvel heeft sijn burch geset in die galle des men-97schen. Aristotiles seit, dat toorn comt van beroerringe der gallen 98 ende dair-om hiet sij een bitterheit van moede, alst sceen in 99 Ga naar margenoot99Cayn, die in toorn sinen hroeder Abel dootsloech, Desen duvel 100 verdreef Cristus, doe hi als een lam was gheoffert inden cruce, 101 Ga naar margenoot101dat hi sinen mont niet op en dede, als PaulusGa naar voetnoot101 seit: Doemen hem 102 lasterde, en druede hi niet weder. 103Die seste duvel is Sathan, dat beduut een wederzaeck, die 104 van nide ons avegunstich is, om-dat wi sijn rijck sellen besitten. | |
[pagina 184]
| |
105Ga naar margenoot105 Dese benyde Iob, dat hi sympel was, gherechtich ende God 106 Ga naar margenoot106alle tijt ghebenedide. Van desen staet in Apocalipsi gescreven, 107 dat hi nachts ende daechs wroechde die broeder voor Gode, 108 (Glosa:) hi becoordse van sonden ende als si hem volchde, 109 so waren si wroeghens waert. Dit is die duvel des nydes ende 110 Ga naar margenoot110haets, daer Paulus of seit: Onder iu so is die knagher geco-111Ga naar margenoot111men, (Glosa:) die duvel des nijts, ende siet daer toe, dat ghi 112 van malcander niet op-ghegeten en wert. Dese heeft sijn burch 113 Ga naar margenoot113gheset in des menschen herte, alst wel sceen inden coninc Saul, 114 die benyde Davids zeghe yeghen den roess Golyam ende en 115 [40a] mocht niet liden, datten dat volck lovede ende dat was 116 sijn herte zwaer, want God had hem den quaetsten geest ge-117sent, die begonde te lasteren ende laken. Desen duvel ver-118dreef Cristus, doe hi sijn zijd liet opdoen ende water ende 119 bloet uutvlieten in een teyken gueder gunsten ende gueder-120tierenheit. 121Die sevende duvel is Leviathan, dat beduut: een toeleggher 122 Ga naar margenoot122last tot last ende quaet tot quade. Daer van Ysayas die pro-123phete scrijft, dat hi inden wege leyt mit opgherecten halse, 124 mit groten hoofde verkeert, ende die slote vast genaghelt. Dit 125 Ga naar margenoot125is die duvel der traecheit, dair Salomon van seyt: Hi heeft 126 veel woorde ende ghien goet werck, hi is zwaer ende lastich 127 ende hi leit groot opten rugghe der harden, (Glosa:) der 128 heren ende der prelaten, datsi niet en mogen roepen. Dit is 129 die duvel, die dat wijf also had gebonden, datse niet opwairt 130 sien en mochte. Dese heeft sijn burge geest in des menschen 131 voete, dat hi so traech is den wech Gods te wanderen ende 132 Ga naar margenoot132also lancsom is sijn gebode te vervolgen, alst gesciede den be-133delaer, die voor des tempels poorte lach ende niet en mocht 134 gaen, want hi was crepel geboren, den sinte Pieter gesont 135 maecte. Desen duvel verdreef Cristus, doe hi mit sijn voeten 136 steden ende dorpen beghinc ende predicte ende dede mirakel, 137 Ga naar margenoot137als sinte Ian seit: Ihesus was moede vanden wege ende sat 138 opter fonteynen. | |
[pagina 185]
| |
139Dit capittel heeft een questy die vraecht: of aldusdanige 140 <duvele> quader sijn dan aldusdanigeGa naar voetnoot140 mensche? Daer toe 141 wert gheantwoort, dat aldusdanige mensche quader sijn mit 142 dese reden: die [40b] duvel sondichde willens sonder raet 143 vragen, mer dese mensche sondicht yeghen Gods gebode ende 144 sijn behagen. Hi en had nie eer sonde sien pleghen, mer dese 145 sondicht, al siet hi ander sonderGa naar voetnoot145 pijn ende hoort hoer iammer-146lic claghen. Hi stont in onscout ende viel, dese misdoet ende 147 valt, als hi weder <is>Ga naar voetnoot147 gesoent ende opgerecht. Hi son-148dichde iegen den, die hem had ghemaect, mer dese sondicht 149 yeghen den genen, die en heeft ghemaect nader naturen ende 150 weder gemaect nader genaden. Hi verliet den God, die de 151 sonden pinichde, dese verlaet den God, die de sonden ver-152ghift. Die vloech van den God, die drieghede, dese vliet van-153den God, die de sonden mit genaden vervolcht. Ende of sij 154 beide yeghen God misdoen, die duvel misdoet yeghen den 155 ghenen, die en niet en soect noch en wil, mer die quade men-156sche misdoet yeghen den genen, die en soect, eyscht ende voir 157 hem gestorven is, ende die ons ghewasschen heeft mit sinen 158 bloede. Wi scromen veel voor des duvels naem, mer wi moch-159ten meer gruwen voor onse lelike sondelike beelde, waert dat 160 wi saghen, hoe dat wi dat hebben aenghedaenGa naar voetnoot158. Amen. |
|