Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc
(1937)– Dirc van Delf– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Dat .XXVII. capittel is vanden seven sonden inden heilighen Gheest.3Dat alle sonde sijn tegen God ende sijn ghebot, toecht hi 4 Ga naar margenoot4selve doer den propheet Ezechiel ende seit aldus: Die ziel, | |
[pagina 186]
| |
5 Ga naar margenoot5-14die daer sondicht, sel sterven. Mer eyghentliken sondicht men 6 yegen den Vader van cranchede, want sijnre personen is die 7 godlike moghentheit; ieghen den Soon van onbekenthede, 8 want sijnre personen is die godlike [40c] wijsheit; iegen den 9 heiligen Geest van quaethede, want sijnre personen is die 10 godlike guetheit. Dat is, als die reden wel weet ende die wil 11 wel mach wederstaen; mer <men> van rechter quaethede, 12 uut verkeerden wille, kyest ende aenvaet dat quaet mit 13 versmaet der guetheit Gods, ende dat is gesondicht inden 14 heiligen Gheest. 15Ga naar margenoot15-35Die lerars vragen, waer om hieten die sonden inden heiligen 16 Ga naar margenoot16Geest só zwaer, dat Cristus seit: Si en werden hier niet ver-17geven, noch inder toecomenden werelt? Daer seggen si aldus 18 toe: eerst om-dat die sonden, die uut eygender quaetheitGa naar voetnoot18 co-19men, platGa naar voetnoot19 contrari sijn der genade Gods ende wederspannich, 20 ende daer-om so en hebben si ghien varweGa naar voetnoot20 van onscout; 21 anderwarf, die quaetheit is een verderver des middels, daer 22 die sonden souden in vergeven werden, als is vrientlic toe-23keer an die guetheit Gods; derdwarf, want die sonden die 24 sijn wederpartye ende openbaer wortel <en>de viandeGa naar voetnoot24 der | |
[pagina 187]
| |
25 fonteynen der guetheit Gods, dat is die heilige Geest, doer 26 welc God die sonden verghift; vierdwarf om die onmacht des 27 menschen, want hi en can hem niet toe der genaden Gods 28 bereiden, die van so groten last der sonden wert verzwaert; 29 vijftewarf, selden wart gevonden ende nye gelesen, dat sulke 30 sonden sijn vergheven, gelijc als men seit, dat Melchisedech 31 was een kint sonder vader, wantmen van sinen vader niet en 32 lest; sestwarf, want God die pijn verhout hem inden vege-Ga naar voetnoot32 33 vier so groot, recht of hijs hem niet vergeven en hadde, want 34 si so ongescickelickGa naar voetnoot34 hem keerden om verghifnis hoorre sonden 35 <overmids deser sonden> wil. 36Ga naar margenoot36-67Die meester inden hogen sinne seit, dat sesterhande ge-37daente sijn der sonden yeghen den heiligen Geest ende sijn | |
[pagina 188]
| |
38 aldus genoemt: mistroost of wanhope, vermetenheit, weder-39vechtinge der bekender waerheit, benydinge dijns broeders.Ga naar voetnoot39 40 genade, verhardicheit in sonden, sonder penitencie te sterven. 41 Dese sonden werden van horen getael aldus gevonden, als drie 42 dingen comen te samenGa naar voetnoot42 in oflaet ende vergheven der sonden. 43 Dat eerste is die gene te kennen, die de sonden sel vergeven, 44 dat is God alleen. Ende in hem sijn twie altijt daer in bij, 45 als ontfarmherticheit ende rechtverdicheit, als David seit: 46 Ga naar margenoot46Die Heer is suet ende gerechtich. Nu tegen sijn ontfarmher-47ticheit is mistroost; tegen sijn rechtverdicheit is vermeten-48heit ofte guet vermoedenGa naar voetnoot48. Ende dat sijn die eerste twee son-49den inden heiligen Gheest. Dat ander datter coemt tot ver-50ghiffenis van sonden, dat <is> die menscheGa naar voetnoot50 die misdaen 51 heeft, ende in dien so sijn twie dingen noot, als berouwe van-52der begangenderGa naar voetnoot52 misdaet, ende begrip dat niet meerre te doen. 53 Teghen berouwe is verhardicheit in sonden; teghen guet be-54grip is sterven of leven sonder penitencie. Ende dit sijn die 55 ander twee sonden inden heiligen Gheest. Dat derde datter 56 coemt tot verghiffenis der sonden, dat daer is dat myddel be-57reidende tusschen God ende den sondaer. Ende daer syn oic 58 twee dingen in te vinden, als kennen der waerheit, ende min-59ne der duecht. Dit sijn twee int beghinsel onser salicheit. 60 Iegen kennen der wairheit is kijf ende weder-vechten be-[41a] 61 kender waerheit; ieghen minne der duecht is benydinge sijns 62 even-menschen genade. Die sevende is sonder penitencie int 63 eynde te wesen; ende dat plecht gaern te schienGa naar voetnoot63: die in sinen 64 leven ghien penitencie en wil doen, dat hi in sinen lestenGa naar voetnoot64 65 ghien en doet. Al waert oec één dootsonde, daer hij ghien | |
[pagina 189]
| |
66 berou <of> en haddeGa naar voetnoot66, hi moste daer sonder genade van Gode 67 versceiden. 68Die lerars vragen: wat penitenci sel die biechter den mensche 69 setten voor sijn sonden, die in sijn leste leit ende ghien peni-70Ga naar margenoot70-86tencie en mach doen? Doer antwoort dat decreet toe, <dat 71 hi sal den sieken mensche segghen>: voir sijn sonden ende 72 alder werelt sonden heeft God mit sinen ghecruusten doot volGa naar voetnoot72 73 gedaen ende sette den minnen-doot Cristi tot een onderpant 74 voor al dijn sonden. Of hi sal van Gods macht den mensch 75 quijt laten van alre penitencie ende seggen: die ghemeen 76 weldaetGa naar voetnoot75 alder kersten menschen ende gebedingeGa naar voetnoot76 aller heiligen 77 kercken si penitenci van dijn sonden op die genade Gods. Of 78 hi sel hem penitenci setten so cleyn van woorden, so licht van 79 wercken, datse die zieke mensche wel doen mach; als in 80 woorden: God, wes mi, sonder, genadich; in wercken: tey-81kenen een cruusGa naar voetnoot81 voor sijn borst of voerhoeft, of reyken uut | |
[pagina 190]
| |
82 sijn hant totten oly-cruus. Of hi sel hem waerdige penitencie 83 setten op dusdanige vorwaerde: verleent God dat hi op comtGa naar voetnoot83, 84 so sel hijse doen voer enich werck, of blivetGa naar voetnoot84 hi, datse enich van 85 sinen vrienden doe van sijnre wegen. Ende dit mach wel ge-86scien, daer die dinghen also sijn gelegen. [41b] |
|