Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc
(1937)– Dirc van Delf– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Dat .XXV. capittel is vanden seven dootsonden ende hore telghen of dochteren.3Dat daer seven hooftsonden sijn bewijst ons scrift ende 4 reden ghenoech. Die scrift bewijstse mitten seven bosen ghees-5Ga naar margenoot5ten, die Cristus van Maria Magdalena verdreef, die capiteyn 6 sijn der sonden ende helsche borghe der verdomenis daer of 7 Ga naar margenoot7-24ons tymmeren, als ic voer gheseit hebGa naar voetnoot7. Mer hoe dat die een | |
[pagina 168]
| |
8 sonde recht als een twijch uten anderen wasset, toent ons 9 reden, die wi eerst an die wortel der sonden willen versoeken. 10 Die wortel alre sonden ende oic die eerst ende die meest, is: 11 hoveerdicheit. Ende als die wil boven allen wesen, so is hoor 12 leet dat hoor yemant is ghelijc, ende dan wart uut haer ghe-13wonnen een ander wortel hiet: haet ende nijt. Die nijdige 14 mensche is rasch beroert vanden ghenen die [36 c] hi hatet, 15 ende dan wart uut hem ghewonnen een ander wortel, hiet 16 toorn. Die toirnsche mensche, als hi hem niet wreken en can, 17 so wert hi drovich van moede, ende dan comt een ander wortel, 18 hiet traecheit. Die traescheGa naar voetnoot18 mensche om sijnre bedructheit, 19 wil sueken troost of solaesGa naar voetnoot19 <in aertsche guede>, ende so 20 comt van hem een wortel, hiet ghiericheit. Die ghierige men-21sche, want hi sijnre dinghen onmachtich isGa naar voetnoot21, so wert hi gulsich 22 ende overatichGa naar voetnoot22. Die gulsige mensch om volnis sijns buucs, 23 schumet rasch in quader lustGa naar voetnoot23, ende dan comt uut hem een 24 ander wortel ende hiet oncuuscheit. Ende aldus isset te ver-25staen dat sinte Augustinus seit: die een sonde hanghet in die 26 ander, want hi mitter eerster verdient heeft, dat hi der beider 27 pine liden sel, omdat hi Gode ondancknaem was. 28Ga naar margenoot28-31Die eerste hooftsonde is: Superbia, dat hiet hovaerdicheit | |
[pagina 169]
| |
29 ende die is een helsche conincinne alre verdoemeliker sonden 30 ende is een verkeerde begheerte daer na te staen, hoe een 31 mochte vercrighen eer der werelt boven enen anderen. Ende 32 dese sonde heeft veel dochteren of telgen die van haer spru-33ten. Die eerste is: vana gloria, dat hiet ydel eer, wanneer 34 een mensch vander werelt wil gheeert wesen; ist, dat hi hem 35 Ga naar margenoot35-37dan te seer daer in verblijdt, so soect hi ydel glorie. Die ander 36 hiet: iactancia, dat hiet verheffen of overmoedicheit, dat is 37 als een niet en can gedoghen, dat yemen voor hem is. Die 38 derde hiet: Arrogancia, dat is als een hem vermet of beroemt 39 van edelheit, van rijcdom, van machte, van coemstGa naar voetnoot39, van conste 40 of anderen voordeel. Die vierde hiet: insolen- [36 d] cia, dat 41 hiet pijnlicheitGa naar voetnoot41 in woorden, in wercken, in ghelaet of in ande-42ren manieren, of dat een den anderen verwijtGa naar voetnoot42 duechden, die hi 43 hem gedaen heeft. Die vijfte is: singularitas, dat hiet sonder-44lingheit als in woorden, in wercken, zeden, clederen, eten, drin-45cken, gaen of staen, ende dat hem die ghemeen dinghen niet 46 en ghenueghen. Die seste is: contencio, dat hiet kijfachtich, 47 als een strijt iegens recht ende iegens die waerheit, om-dat 48 hi van quaetheden benijt, dat een ander van Gods genaden 49 heeft ontfaen. Die sevende is: contumacia, dat hiet onachtsa-50micheit, dat een roekelijcGa naar voetnoot50 laet overliden van grootheit om 51 domheit sijns eyghen sins ende niet te achten der geboden, 52 die boven sijn. Die achtende is: inobediencia, dat hiet onge- | |
[pagina 170]
| |
53 hoorsamicheit, als een mit verkeerde wil ontseitGa naar voetnoot53 ende onacht-54saem is sijnre oversten ghebode ende die niet en wil aenvaen 55 ende onderwindenGa naar voetnoot55. Die negende is presumpcio, dat hiet ver-56metenheit, als een hem grote dinghen beroemt of bestaetGa naar voetnoot56, die 57 boven hem sijn, ende lof of loen hebben wil. Die tiende hiet: 58 contemptus, dat is versmadenis, als een versmaet den anderenGa naar voetnoot58 59 ende gaerne verminderen soude die duechden ende die gracien, 60 die hem toe horen. Die elfte is: irreverencia, dat hiet onwaer-61dicheit of oneer te bewisen, als een van grootmoedicheitGa naar voetnoot61 sinen 62 oversten niet en wairdicht, als hi sculdich is te doen. 63Ga naar margenoot63-92Die ander hooftsonde is ira, dat hiet toorn, ende is een on-64stuerGa naar voetnoot63 moet, die te wraeck ende tot pinen is beroertGa naar voetnoot64, ende dese 65 sonde heeft veel doch- [37 a] teren of telghen. Die eerste is 66 odium, dat hiet haet, als een onwaerde of wrock van verbol-67ghenheit draecht in sijn hert, gelijc dat van enen sprankel 68 Ga naar margenoot68-70coemt smoeck ende roeck. Die ander is: discordia, dat hiet 69 twist of twiedracht, als onwille of oneffene woorde of wercke 70 gevalt tusschen die gheen die éénGa naar voetnoot70 plegen te wesen. Die derde 71 hiet Iniuria, dat hiet ongherechticheit, als een pijntGa naar voetnoot71 den ande-72ren mit woorden, wercken of daden in guet, in eer, in vreden | |
[pagina 171]
| |
73 te veronrechten. Die vierde is contumelia, dat hiet smadi-74cheitGa naar voetnoot73 of laster, als een den anderen oplooptGa naar voetnoot74 mit quaden, fellen 75 gemoet ende mit woorden dan lastert ende mit quaet ghelaet 76 dan verhoent. Die vijfte is impaciencia, dat hiet onduldicheit, 77 als een sinen moet niet en bedwingt, mer dat hi hem ontsettetGa naar voetnoot77 78 in woorden, gelaet of anderen manieren van onverdrachli-79cheitGa naar voetnoot78. Die seste is protervia, dat hiet pratticheitGa naar voetnoot79, als een niet 80 en wil hem laten raden of stueren, mer van rechter verkeert-81heitGa naar voetnoot80 blijft op sijn ende daer niet en is of te brenghen. Die 82 sevende is propria malicia, dat hiet eyghen quaetheit, als hi 83 uut hem. selven neemt oorsake enen anderen te scaden of te 84 Ga naar margenoot84-86hinderen sonder sijn verdienst. Die acht is homicidium, dat 85 hiet dootslacht of manslacht, ende want dat in die tien gebode 86 is, so swijch icker hier of. Die neghende is perversitas, dat is 87 verkeertheit, want na al desen telghen so wasset die mensch 88 mit onwaerdicheit sijns gheests, dat hi ghien menschelikeGa naar voetnoot88 89 vrienscap en hantiert [37 b] als een vreedsamich wel doet. 90 Ga naar margenoot90-92Die tiende is blasphemia, dat hiet een duvelsche wille, die 91 hem wreken wil mit laster ende mit hoonspraec iegen God 92 ende sinen heilighen. 93Ga naar margenoot93-115Ga naar margenoot93-95Die derde hooftsonde is invidia, dat hiet nydicheit ende is | |
[pagina 172]
| |
94 een verdrietlicheitGa naar voetnoot94, die den mensche quelt van dien, dat sijn 95 evenkersten salich is ende welvaert. Ende dese sonde heeft 96 Ga naar margenoot96-98veel dochteren of telghen. Die eerste is odium, dat hiet haet-97scap, als dat hi enen anderen gant quaet ende en woude hem 98 Ga naar margenoot98-100ghien guet gescien. Die ander is mutabilitas animi, dat hiet 99 wandelheitGa naar voetnoot99 van moede, als dat hi hem verblijt in sijns even-100menschen wederspoet ende bedroevene in sinen gheluck. Die 101 derde hiet susurrium, dat hiet runing, als <een>Ga naar voetnoot101 heymeli-102ken gaet vesekenGa naar voetnoot102 mit den anderen ende seyt yemant over, dat 103 hi voor sijn aenschijn niet lidenGa naar voetnoot103 en soude. Die vierde is detrac-104tio, dat hiet aftersprake, als een openbaerlic pijnt anderen 105 menschen duechde ende eer te beroevenGa naar voetnoot105 of sinen gueden naem 106 after rugghe te setten ende inder lude herten te dodenGa naar voetnoot106. Die 107 vijfte is Ingratitudo, dat hiet ondanchaerheit, als een <den 108 anderen> so seer benijt, dat hi ontfangender guede ghenade 109 of dienst niet ghedencken noch ghedancken en wil. Die seste 110 is mali invencio, dat is quader dinghen vindinghe, als dat een 111 den anderen over seyt van nijde, dat niet eer van hem ghe-112Ga naar margenoot112hoort en is noch ghesienGa naar voetnoot112. Die sevende is oppressio, dat hiet 113 verdruckinge, als dat een des anderen weldaetGa naar voetnoot113 verswijcht of 114 hindert, dat die duecht niet gheprijst, noch gheloont en 115 wart [37 c]. | |
[pagina 173]
| |
116Ga naar margenoot116-146Die vierde hooftsonde is accidia dat hiet traecheit. Ende dat 117 is een verdrietliken moet, van lattichedeGa naar voetnoot117 ghien betrouwen te 118 hebben enighe duecht te bestaen of begonnen guede wercken 119 niet te vermoeden in te volstaen ende te volbrenghen. EndeGa naar voetnoot119 120 dese sonde heeft veel dochteren of telgen. Die eerste is pigri-121cia, dat hiet onduchticheit, als een enen duecht begonnen 122 heeft, ende dan van verdriet te vroe of-laet ende van versu-123Ga naar margenoot123-126men ghien acht daer op en heeft. Die ander is segnicies, dat 124 hiet verdrietlicheit van gheeste, als een vermaent wart van 125 binnenGa naar voetnoot124 tot duecht waert ende hi dan die duecht after laet in-126den naem Gods te beghinnen ende die te bestaen. Die derde 127 is pusillanimitas, dat hiet cleynmoedicheit, als dat een so weec-128moedichGa naar voetnoot127 is, dat hi niet en dorre bestaen guede wercken ter 129 eren Gods of sijnre salicheit. Die vierde is negligencia, dat 130 hiet versumenis, als een niet neerstich en is op die dinghen 131 te hantieren, die hi sculdich is, mer van onachtsamicheitGa naar voetnoot131 132 rokeloeslicGa naar voetnoot132 laet heen slupen. Die vijfte is tepiditas, dat hiet 133 laeuheit, als een sijn werck mit also groten arnst, devocie, 134 vlijt, minne ende innicheit niet en doet, alst wel buerdeGa naar voetnoot134, ende 135 Ga naar margenoot135-138dat is Gode seer ondancknaemGa naar voetnoot135. Die seste is ignavia, dat hiet onwetenheit, als hi sijn werc doet sonder raet of ondersceit 137 ende <niet> en voersietGa naar voetnoot137 dat eynde, datter van comen mach, | |
[pagina 174]
| |
138 Ga naar margenoot138-141ende also machmen nymmer meer saken wel doen. Die seven-139de is torpor dat hiet onghehorichGa naar voetnoot139, als een niet mit rade, mit 140 bede of mit druwenGa naar voetnoot140 daer toe te brenghen en is, dat hi Gods 141 Ga naar margenoot141-146ende sijnre oversten gebode vervolgeGa naar voetnoot141. Die achte is [37 d] 142 evagacio mentis, dat hiet wildicheit van herten, als een tot 143 ongheoorlofde saken sinen moet keert ende daer dicke op 144 dencket. Die neghende is tristicia, dat hiet bedroefnis, als een 145 mit so zwaren gheest bevanghen wert, dat hi niet doen en 146 mach mit genuechten of luste van herten. 147Ga naar margenoot147-179Die vijfte hooftsonde is avaricia, dat hiet ghiericheit, ende 148 dat is een onversadichGa naar voetnoot148 dorst van aertschen guede te begheren 149 ende te gaderen ende daer sijn liefte ende ghenuechte op te 150 setten. Ende dese sonde heeft oec veel dochteren, telgen of 151 rancken. Die eerste is ambicio, dat hiet een nauweGa naar voetnoot151 pogen der 152 ghiericheit, als hoe een vordel ende profijt nader werelt cri-153Ga naar margenoot153-156ghen mach lichste ende naesteGa naar voetnoot153 guet te vergaderen. Die ander 154 is fallacia, dat hiet valscheit, als een mit woorden of mit gesel-155scapGa naar voetnoot154 den anderen verleit heymelic of openbaerlick, ende an | |
[pagina 175]
| |
156 sinen guede bedriecht. Die derde is mendacium, dat hiet lo-157ghentael, als een voor ia neen seytGa naar voetnoot157, est non, est non, mer hi 158 doet een loghenachtich ommecrommen. Die vierde is periu-159rium, dat hiet versweren of meenedich, als een die logen stavet 160 mit godliken eed ende wil en daer-mede van sinen guede be-161driegen. Die vijfte is fraus vel dolus, dat hiet loesheit, als 162 men een dinc valschet of vermengt, dattet anders toent dant 163 is, ende die oghen der lude dair an bedroghen warden. Die 164 seste is usura, dat hiet woeker, als een leent of borcht om meer 165 weder te hebben; ende daer valt inGa naar voetnoot165 voorcoep ende op dage 166 te vercopen ende des ghelijcs veel. Die sevende is symonia, 167 dat hiet gheestelic guet te copen ofte vercopen; daer valt in 168 alsmen [38 a] om maechscap, om vrienscap of dienste willen 169 gheestelic guet verleent meer dan om die eer Gods willen. Die 170 achte is rapina vel furtum, dat hiet roef of diefte, als een wat 171 heymelic mit list crijcht of openbaer mit ghewelt, dair sijn 172 Ga naar margenoot172-175even-mensch ghehindertGa naar voetnoot172 of ghescaet wert. Die neghende is 173 prodicio, dat hiet verraderye, als een den anderen in gelove 174 bedriecht ende in gueder vrientscap verleit tot sinen scaden; 175 Ga naar margenoot175-179dat is zwaerrer te liden dan ghewelt. Die tiende is inquietacio, 176 dat hiet moyenGa naar voetnoot176 of onrustelicheit, als een hem selven om die 177 have so wee doet, dat hem ghien guet en sciet, of enen anderen 178 mit onreden of onrechte vonnysse of mit ander arghelist scade of hinder doet. | |
[pagina 176]
| |
180Ga naar margenoot180-215Ga naar margenoot180-182Die seste hooftsonde is gula, dat hiet gulsicheit, ende is als 181 sijn ghenuechte staet in overvloedicheit van eten ende drincken 182 ende onmatelic leeft sonder sijn noturft. Ende dese sonde 183 heeft oic veel dochteren of telghen. Die eerste hiet crapula 184 sive ebrietas, dat is onghevoelicheit in eten of in drincken, 185 Ga naar margenoot185-186als dat een sijns lijfs ghien mate en wete, mer als in enen 186 trechter doer ghiet, daer sijn lijf ende sinne mede werden ver-187swaert. Die ander hiet castrimergiaGa naar voetnoot187, dat hiet verdroncken van 188 alre suverheit, als wanneer hi van gulsichede alle hovescheit, 189 tucht, zede, wijs gebaer ende guet gelaetGa naar voetnoot189 verliest ende sijn sin-190Ga naar margenoot190-193nen warden vernevelt, dat hi ghien cuuscheit en hantiert. Die 191 derde is inmoderancia, dat hiet onmaticheit, als dat een so 192 verre inder gulsicheit raect, dat hi hem mit ghemeenre spijs 193 tot seker maeltide niet en can genoeghenGa naar voetnoot193 laten. Die vierde is 194 [38b] leccacitas, dat hiet leckernye, als dat hi boven ghemeen 195 spijs suect sonderlinge leckernye van wiltbraet, pannemoes 196 mit sonderlinge const van cokenscaep, ende mit alre ghe- | |
[pagina 177]
| |
197 Ga naar margenoot197-200nuechten des ghebruuct. Die vijfte is prodigalitas, dat hiet 198 verspildingeGa naar voetnoot198, als een mit onghemanierde miltheit ende cost 199 sijn guet overbrengt ende niet toe behoeften mer tot warscap-200Ga naar margenoot200-203penGa naar voetnoot199 verteert. Die seste hiet multiloquium, dat hiet veel-sprake, 201 als een in gulsicheit beghint niet alleen veel onnuts te spreken 202 mer after eyndeGa naar voetnoot202 hoonspraeck te segghen, ia oec te verwiten 203 Ga naar margenoot203-206ende heymelike dinghen voert te brenghenGa naar voetnoot203. Die sevende is 204 inepta leticia, dat is onbehoorlikeGa naar voetnoot204 vruechde van ghelaet ende 205 van handelinge ende onscaemlike ghevaerdeGa naar voetnoot205, die niet wel en 206 staen. Die achte is inverecundia, dat hiet onscamelheit, als dat 207 een so coen wert, dat hem dunct hi en mach in onsuver woorde 208 noch verspreken, noch in ontuchtlike handelinge misdoen ende 209 Ga naar margenoot209-213en scuwen niet meer ioncfrouwen dan ouderGa naar voetnoot209 wyven. Die ne-210ghende is incontinencia, dat hiet onsuver leven, als dat een 211 man sijn bloet niet bedwingen en can, anterGa naar voetnoot211 hi wil kyven 212 ende vechten, oncuusch mit vrouwen wesen, of rispen ende 213 Ga naar margenoot213-215spyen ende den sack scuddenGa naar voetnoot213. Die tiende is ebetudo sensus, dat | |
[pagina 178]
| |
214 hiet domheit van synnen, als hi so beestelic wert, dat hi synre 215 reden uutgaetGa naar voetnoot214, niet en vernymt, noch en verstaet; dit is wel 216 dat meeste quaet die niet en ontsiet lelike daet. 217Ga naar margenoot217-254Die sevende hooftsonde is luxuria, dat hiet onreinicheit 218 ende is een glipperich natuer, die van quader begheerten der 219 herten sijn lichaem ghift in on-[38c]taemliker lust ende dese 220 Ga naar margenoot220-224sonde heeft oec veel dochteren of telghen. Die eerste is sub-221versio racionis, dat hiet ommekeringe der reden; als een in 222 Ga naar margenoot222desen sonden sijnre reden so seer uutgaetGa naar voetnoot222, dat hi wert als een 223 mule ende een paert, daer ghien verstant in en is, so misschietGa naar voetnoot223 224 der menscheit alte cleyn. Die ander is inconsideracio mortis, 225 dat is ende hiet onachtsamicheitGa naar voetnoot225 sijns doots, als dat hi sijn 226 lesten eynde niet en wil ghehuegen ende daer-om en is hi 227 gheenre sonde mydende. Die derde is inconstancia, dat hiet 228 onstantafticheit, als dat weecke lijf maect hem oeek weeck 229 van moede, dat hi ghien vast bi-blivenGa naar voetnoot229 en heeft, mer wilt van 230 gedachten wert, nu op dit, nu op dat. Die vierde is amor sui, 231 dat hiet minne sijns selfs, als dat hi so op hem selven ghekeert 232 is, dat hi niet en acht dan synre ghenuechte te volghen ende | |
[pagina 179]
| |
233 dair toe so begheert hi alleen langhe te leven. Die vijfte is 234 Ga naar margenoot234-236precipitacio, dat hiet onverhoetheitGa naar voetnoot234, als dat hi onversiens 235 dicwijl bestaet, daer hem scade of scande of comt ende oec 236 dootslach, daer hem alleen sijn oncuuscheit toe brengt. Die 237 seste is odium Dei, dat hiet hate Gods, als wanneer hem on-238ghenaem is al dat Gode toehoort ende daer-of so en mach 239 hi horen noch spreken, noch en is hem bevellichGa naar voetnoot239 te doen. Die 240 sevende is appetitus huius seculi, dat hiet begheert deser 241 werelt, als dat hi so seer ghekeert is op eer, guet, ghenuecht, 242 weelde, gesontheit, starcheit ende niet anders en denct dan 243 die dinghen daer hi sijn [38d] luxurie moge doer toe brenGa naar voetnoot243-244ghen. Die achte is illicita concupiscencia, dat hiet ongheoor-245lofde lust, als dat hi niet alleen onmaticheit en soect an sinen 246 trouden wive, mer an overspel, an ioncfrouwen, an ghewyede 247 nonnen, an sonden ieghen der naturen. Die negende is despe-248ratio futuri seculi, dat hiet wanhoep des toecomenden levens, 249 als dat hi so seer verslagenGa naar voetnoot249 van sinnen wert ende verkeert, 250 dat hi mistrouwen vaet op Gode, dat <hi> hier <sine> 251 sonden mochte beteren ende dit ewige leven verdienen. Ende 252 dese mistroost gesciet meer den oncuuschen, dan den suveren, 253 wantsi een eygen plaghe is deser sonden. Dair-om God, der 254 ioncfrouwen kint, moet ons dair voor bescermen. Amen. |
|