Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc
(1937)– Dirc van Delf– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
Dat. XXIII. capittel is vanden drie cluften ende wortelen der sonden.3Ga naar margenoot3-10Die leerars segghen dat sonde na haren verstaenGa naar voetnoot3 is een ver-4keerde wil te houden of te crighen dat die rechtveerdicheit 5 heeft verboden. Ende sonde is yet ghedacht, ghesproken, be-6gheert of ghedaen, dat teghen der ewe Gods is. Ende sonde is 7 een overtreding der ewe Gods ende onghehoorsamicheit der 8 hemelscher ghebode. Ende sonde is een ofkering vanden on-9wandelbarighen guede mit genuechten deser verganckliker 10 dinghen van gheeste aen te hanghenGa naar voetnoot10. Ende sonde is wat een 11 doet yeghen tuuch sijns eyghens gronts ofte scadeGa naar voetnoot11 sijns even-12menschen ofte laster Gods of wat hem in sijnre <ewe> ver-13bodenGa naar voetnoot12 is te laten of te doen. 14Ga naar margenoot14-17Die sonde heeft drie cluftere of geslachte, daer si in uut | |
[pagina 149]
| |
15 ghedeilt is inden menscheliken gheslacht ende hieten aldus: 16 [32 d] originale, actuale, veniale, dat beduut erfsonde, werc-17like sondeGa naar voetnoot16, daghelixse sonde. In dese sonden sijn al onse sonden 18 Ga naar margenoot18-20ende ghebreken besloten, als Iob seit: In sonden heeft mi 19 mijn moeder ontfanghen; in veel stucken misdoe wi alle dage. 20 Ende wie mach spreken: reyn is mijn hert? In dese woor-21den noemt hi die drie voorseide sonden. 22Ga naar margenoot22-32Die eerste cluft der sonden is: originale, dat hiet erfsonde. 23 Ga naar margenoot23-45Al ist dat des menschen ziel uten bloede niet ghewonnen en 24 wert mer vanGa naar voetnoot24 <God> sceppende inghestort, nochtan soe coemt 25 in onser sielen die erfsonde van Adams ziel overmits den vley-26sche, dat mit sondigher lust ghesayet wort, daer dese sonde staetGa naar voetnoot26 | |
[pagina 150]
| |
27 in materilic ende inder zielen formlic, die daer of besmet is, 28 recht als een die inden slijck valt. Ende dit onreyn deser sonde 29 is inder zielen: scout ende pijnGa naar voetnoot29, dat is verdoemenis ende wrake 30 der pinen. Die scult der verdoemenis wert ofghewasschen mit 31 den doepsel ende die wrake der pinen draecht si vanden 32 lichaem, dat haren reden niet en wil wesen onderdaen. 33Die meester vanden hoghen sinne vraecht of dat recht is, dat 34 God, die die ziel inden vate sceppende instort, doet of laet die 35 ziel vanden vleisch werden mismaect. Hi antwoort aldus, dat 36 dese erfsonde, die inden mensche is gecomen, niet en sciet van 37 Gode ende niet en comt van des menschen naturen, mer 38 vander quaetheit des eersten menschen, die was in sinen 39 wesen wel gheraectGa naar voetnoot39 an ziele ende an live, mer doe hi iegen 40 God misdede, wert hi gheplaecht in ziel ende live, also dat 41 hi sijn kinder [33 a] wan in beestliker ghenuechten; ende dat 42 is voort ghecomenGa naar voetnoot42 onder alle man, also dat wi mit erfsonden 43 werden inder moeder lichaem ontfanghen. Ende die vleck 44 trect die ziel aen, niet datsi yet heeft misdaen, mer wantsi in 45 alsulcken vate is ghegaen. 46Ga naar margenoot46-53Die meester vraecht: ofGa naar voetnoot46 die mensche inder doepe van desen 47 sonden wert ghesuvert, hoe mach dan dat ghescien dat sijn 48 kint wert besmet van dien? Dair seit hi toe aldus: een besne-49den iode, die overmits der besniding was quyt der erfsonde, 50 wint een kint mit sijn prepucio, dat niet besneden en is, recht | |
[pagina 151]
| |
51 als onghewannet coorn mit sijn caf, ende dit doet die aerde 52 ende dat ander doet dat vleisch. Ende daerom hietet vleisch 53 der sonden. 54Ga naar margenoot54-62Die meester vraecht: ende of wi alle kinder des toorns wer-55den gheboren, wat scade mach ons doch van erfsonde comen? 56 Die scade, seit hi, sijn drie, als ghebreck in onsen leven van 57 siecte, scade, hongher, dorst ende commer, als pijn ons natuer-58liken doots, als derfnis Gods aensicht ende der hemelscher 59 salicheden. Ende dit gaet overGa naar voetnoot59 ionc ende out. Mitter dope werd 60 wi vander derder pijn ghequyt overmits der ontfermherticheit 61 Gods, mer die eerste twee pinen moet wi liden, op-dat hij sijn 62 oorden der rechtverdicheit woude behouden. 63Ga naar margenoot63-68Die ander cluft der sonden is: peccatum actuale, dat hiet 64 wercklike sonde ende sciet in deser wijs, dat een mensch van 65 becoringe beroert of beweghen wert in dinghen die sonde-66delic sijn, ende van dat beweghen valt in dier dinghen lust 67 of ghenuecht, valt in consent ende vol- [33 b] boert te vol-68Ga naar margenoot68-71brenghenGa naar voetnoot67 mit sijnre machtGa naar voetnoot68 te stonde ende te stede. Ende al | |
[pagina 152]
| |
69 ist, dat noch die sonden binnen den menschen sijn, si sijn 70 nochtan werclike sonden naden werc des willen, ende sijn 71 Ga naar margenoot71voor Gode dootlick, dat is, si verbosenGa naar voetnoot71 sijn guede. Van con-72sent valt hi uutwendelic in dat werc mit sijnre leden voirtganc 73 brenghenGa naar voetnoot72; van twerck comt hi in der ghewoente; van ghe-74woente coemt hi tot noede, <dat hijs niet wel laten en can, 75 noch en mach>; van noede comet hi in verharden van ver-76keertheden, niet hem te laten leren, raden of helpen; van 77 verhartheitGa naar voetnoot77 sijns moets valt hi in wanhoep of mistroest; van 78 mistroest valt hi ewelic van den salighen aensichte Gods, valt 79 hi in verdoemenis liefs ende ziels; van verdoemenis valt hi 80 in zwaerre hellen pinen, daer hi ewelic sonder eynde moet in 81 bliven. Ende dit is die duvelsche kedeGa naar voetnoot81, daer die sondighe men-82sche mede ghebonden wort inder culen der hellen, als een 83 Ga naar margenoot83scoef of een bontGa naar voetnoot83 houts, gheliken als die propheet seit. Dese 84 Ga naar margenoot84-94werclike sonden ghescien menigherhande wijs, als uut cranc- | |
[pagina 153]
| |
85 heden, uut onwetenheden, uut rechter quaetheden; sonde 86 des monts of der woorde, sonde der lede of der wercken; 87 sulke doen sonde ieghen God, sulc ieghen hem selven, sulc 88 ieghen sinen even-menschen. Die sondicht ieghen God, die 89 sijn gelove verlochent, onghelove ende wanlove aenhoudetGa naar voetnoot89, 90 die hem blasphemiert, laster <ende> hoenspraeckGa naar voetnoot90 doet, 91 vloect of ander oneer bewijst; of die God becoert, of sijn mo-92ghentheit, als die ioden, die teiken van Gode begheerden; 93 of [33 c] sijn rechtveerdicheit, als die camp willen vechten of 94 Ga naar margenoot94-97heet yser voer hoer onscout willen draghen. Die sondicht 95 ieghen hem selven, die sijn notruft sijns levens hem selven 96 onthout of die enich dinck boven sijn behoefte toe hem nymt 97 Ga naar margenoot97-100of die boven sijnre macht yet beghint. Die sondicht ieghen 98 sinen even-mensche die hem tsijn ontnemt, of die sijns selfs 99 in sinen noede niet mede en deilt, of die quaet exempel sijns 100 levens van hem ghift. 101Die lerars vraghen dese drie questien op dese distinctie van 102 sonden. Die eerste questie is: waer om hieten sulke 103 wercken des menschen dootlike sonden? Dat doen dese saken. 104 Eerst want al sulke wercken ghescien ieghen der minnen ende 105 liefte Gods, die welke een leven is onser sielen. Ende wantGa naar voetnoot105-111 106 minne ende haet niet te samen en staet, so beroeft sonde min-107ne, gheliken die doot dat leven, dat in onser sielen is binnen. 108 Of aldus: want sonden ghescien ieghen der ewen Gods, so 109 benymt hem God sijn rijc, datter is dat ewige leven, ende 110 daer om hieten die sonden die doot, wantsi ons des ewighen 111 levens scade doen groot. Of aldus: die weldaetGa naar voetnoot111 der heiligher | |
[pagina 154]
| |
112 kercken ende verdienste alre kersten menschen is vol levens 113 Gods crafteGa naar voetnoot112 ende verdienen dat ewighe leven ende dier en 114 wert niet deelachtich, die daer is in groten sonden, wantsi 115 niet van horen ghildeGa naar voetnoot115 en is. Of aldus: die wijl dat een mensch 116 is in groten sonden, die ieghen sinen God sijn, soe en mach 117 hi ghien werck so guet doen, vasten, beden ende aelmissen 118 [33 d] gheven, daer hi mede verdienen mach dat ewige le-119ven. Mer hi vercrijcht wel daer-mede ghenade uten sonden te 120 comen ende der sonden pijn te corten. Want ghien werc bu-121ten der minnen Gods só guet en is, datGa naar voetnoot121 payment mach wesen 122 dat hemelrijc mede te copen. 123Ga naar margenoot123-139Die ander questi is: Waer om en is die mensch niet also 124 bereet ende willichGa naar voetnoot124 guet te doen als quaet? Die eerste sake 125 is, want die quetsing der erfsonde is in ons ghebleven, die 126 Ga naar margenoot126altijt arbeitGa naar voetnoot126 te werden niet. Salomon seit: Dat lichaem, dat 127 te niet gaet, is die last, die die ziel seer bezwaert. Dese last 128 is in ons, Gods ghenade is buten ons; dat dus naest is, dat 129 weecht ons meest. Die ander sake is, om-dat ons ieghenwoor-130dich is, dat ons <toe> quaetheit trect, als ghenuecht deser 131 tijtliker dinghen, mer dat ons toe duechden trect, is verre 132 van onsen scouwen, mer vaste biGa naar voetnoot132 ons inden ghelove. Nu een 133 dinc datmen niet en siet, swaert dat herte luttel of nietGa naar voetnoot133. Die 134 derde sake is: tot duechden hoort veel hulp, tot quaetheden | |
[pagina 155]
| |
135 luttel, gheliken als een alleen trect also veel neder, als tien 136 moghen trecken opwaert. Het is lichter te dalen dan te clym-137men. Ende want wi ghewoen sijn der sonden ende der duecht 138 onghewoen, soe en ist ghien wonder, dat wi lichtliker sonde 139 doen dan duechde. 140Ga naar margenoot140-148Die derde questi is: wat scade ende leits doen ons die 141 sonden? Daer antwoorde si toe ende segghen: scade inden le-142ven, scade inden dode, scade naden dode. Scade inden leven 143 doen die sonden: si quetsen die natuer, beroven die weldaetGa naar voetnoot143, si 144 besmetten die ziel, si verbitteren die consci- [34 a] encie, si 145 verbinden ons tot ewigher pinen, si verharden ons tot quaet-146heden, si doden in ons die ghenade Gods, si trecken ons tot 147 Ga naar margenoot147-148meerre sonden. Op een yghelic is exempel ende bewisen van 148 Ga naar margenoot148-156reden ende historien, mer dat worde alte lanc. Scade inden 149 dode doen ons die sonden, <want>Ga naar voetnoot149 om der sonden wil 150 werden wi beroeft ons lichaem, ons guets ende onser zielen, 151 onser wijsheit, onse staet, onse minneGa naar voetnoot151, onser moghenheit. In-152den dode wert die mensche gestoertGa naar voetnoot152 omder sonden wille van-153den bosen gheesten, ghemoyet vander siecten, bescaemt voir 154 den enghelen van sinen sonden, beroeft lichts ende vrede, 155 gebonden ende ghevanghen, wech gheleitGa naar voetnoot155 sonder hulp, troost 156 of ghenade, van Gode ontseitGa naar voetnoot156. Wat scade ende leet, dat ons 157 vanden sonden naden dode ghesciet, tughen ons die pinen der 158 hellen, daer ic na sel of segghen. 159Die derde cluft der sonden is: peccatum veniale, dat hiet | |
[pagina 156]
| |
160 ghenadelike sonde of dagelixe sonde ende hieten daer om so 161 Ga naar margenoot161-166licht om drie saken wille. Die eerst is: want wi in ghebreckli-162kenGa naar voetnoot161 lichaem sijn ende niemant en mach hem sonder onder-163laetGa naar voetnoot162 so tot Gode voeghen, als of hi inden hemel waer, so doet 164 hi menich ydel ende onnutte werc. Ende van desen sonden en 165 mach hem niement vanden alden heiligen ontsculdigenGa naar voetnoot165 dan 166 Ga naar margenoot166Gods moeder ende maecht Maria alleen. Dit is dat Salomon 167 Ga naar margenoot167-171seit: in veel dinghen misdoe wi alle. Die ander sake is, om-168dat dese sonde der minnen Gods niet contrarie en sijn, noch 169 ons uut slutenGa naar voetnoot169 den ewi- [34 b] ghen leven, mer mitter minuet. 170 staen, al isset datsi die minne vercouden, - so hieten si doch 171 Ga naar margenoot171-173daghelixe sonden. Die derde sake is om datse God ghenade-172liken rechtet als mit tytliker pinen des vegeviers ende niet 173 Ga naar margenoot173mitter hellen verdomenisse, als die propheet seit: Caf, hoy 174 ende hout heeft hi verbarnt (Glosa:) dat is ondersceit van 175 dagelixe sonden, die hi wijstGa naar voetnoot175 in dat veghevier te barnen. 176Ga naar margenoot176-187Die lerars vraghen op dese distincties van sonden vijfGa naar voetnoot176 ques-177tien, die si ondersceiden. Die eerste is: Wat ondersceit is | |
[pagina 157]
| |
178 tusschen dagelixe sonde ende dootlike sonde? Dat eerste onder-179sceit is, dat dootlike sonde ghescien ieghen God ende sijn gebo-180de; daghelixe sonde ghescien buten God. Dat ander onder-181sceit is, dat dootlike sonde sijn der duecht contrari ende daer-182om beroeft si den menschen der duecht; dagelixe sonde en 183 sijn niet contrari der duecht mer onghelijcGa naar voetnoot183. Dat derde onder-184sceit is, dat dootlike sonde keren hem van onwandelbarighen 185 guede der minnen Gods ende daer om sterftse in hem; mer 186 dagelixe sonde en doen ghien ofkeeren, mer onnuttelike be-Ga naar voetnoot186 187 commeringe. 188Ga naar margenoot188-198Die ander questi is, of daghelixc sonde dootlike sonde mo-189ghen werden? Ende daer toe antwoorden si: ia, ende bewisen 190 dat mit drien reden. Die eerste is, of een mensch grote con-Ga naar voetnoot190 191 sciencie had van eenre daghelixer sonde ende dede hi teghen 192 tuuch sijnre conscienci, so maectse hem sijn helle, als oft een 193 dootlike sonde waer. Die ander reden is, of een mensch had 194 so groot behaghen in eenre daghelixe sonde ende sijn lust 195 so seer [34c] in keerde, dattet God tot onwaerden naemGa naar voetnoot195. Die 196 derde reden is, dat een mensch overmits veel daghelixer son-197den bereet wert tot dootliken sonden ende werden hem een 198 oorsaec daer toe, ghelijc veel sants maect een groten oever. 199Die derde questi is: wat dagelixe sonden sijn ende hoe si 200 hieten? Daer antwoort sinte Augustijn toe, dattet sijn cleyne 201 sonden, die veel sijn, daer die lude niet veel op en achten, 202 als meer te spreken dan noot, myn te nemen dan noturft, den 203 biddenden armen te weygheren, lange te slapen, laet te | |
[pagina 158]
| |
204 kercken te comen, onmatelike ghenuecht te soeken, selden die 205 ziecken ende vanghen te vanden, die kijf ende twist niet en 206 soenen, scarper te berespen dan die misdaet zwaer is, meer teGa naar voetnoot206 207 smeken dan des mans staet is, inder kercken te spreken, inder 208 warscap ydele fabulen te segghen ofte horen, onverhoetsGa naar voetnoot208 te 209 vloeken of te zweren of te lieghen, als hi beradens moet ghien 210 wil en hadGa naar voetnoot209, ende deser saken menich ende onghetelt. 211Ga naar margenoot211-230Die vierde questi is, of alle die dagelixe sonden die ye 212 ghescieden, mochten een dootlike sonde wairdich wesen? 213 Daer antwoorden die lerars toe: neen, bi drien reden. Die 214 eerste is, een dootlike sonde vertoornt God, dat hi van ons 215 sijn aensicht ofkeert. ende dat en doen niet die daghelixe 216 sonden altemael. Die ander reden is: een dootlike sonde 217 dodet die myn ende beroeft ons der genaden, daghelixe sonde 218 blijft mit allen staenGa naar voetnoot217. Die derde reden is: Een dootlike sonde 219 barnt inder hellen eweliken ende en can niet verbarnen. Alle 220 dagelixe sonden barnen inden veghevier tijtliken ende ver-221gaen. 222Die vijfte questi is: wat scade [34d] dat ons die dagelixe 223 sonden doen ende wat hinder dat wi daer of ontfaen? Daer 224 antwoorden si toe: dat die scade is menigerhande. Si verbin-225denGa naar voetnoot224 den menschen tot tijtliker pinen hier of int vegevier; 226 si verduusteren die ziel, mer die dootlike sonden verblinden-227se; si vermynneren den brant der minnen Gods; si maken 228 cranc of weeck die craft der zielen inden dienste Gods; si | |
[pagina 159]
| |
229 doen derven den menschen sonderlinge Gods genade; si 230 lettenGa naar voetnoot230 ons ende houden ons langhe vanden aensicht Gods. 231Ga naar margenoot231-244Die seste questi is: waer mede wi die dagelixe sonden moe-232ghen boeten? Daer antwoort dat Decreet toe: als mit onsen 233 daghelixen gebede, <Pater noster>Ga naar voetnoot233; als wanneer dat wi 234 slaen voer onse borste ende segghen: God <wes mi>Ga naar voetnoot234, arme 235 sondaer, ghenadich; als wanneer dat wi ons mitten wywater 236 sprengenGa naar voetnoot236; <als wanneer dat wi dat heilighe sacrament, dat 237 Lichaem ons Heren sien ende scouwen>; als wanneer dat wi 238 aelmissen voir onse doer ghevenGa naar voetnoot238; <als wanneer dat wi yet 239 offeren ter missen;> als wanneer dat wi heilige stede ver-240soeken of siecken of vanghen visitieren; als wanneer dat wi 241 missen horen of onse confiteor spreken; als wanneer dat wi 242 die benedictie vander missen ontfaen; als wanneer dat wi 243 onse leste sacrament nemen ende in kersten ghelove van heen 244 sceyden. |
|