Tafel van den kersten ghelove. Deel 2: Winterstuc
(1937)– Dirc van Delf– Auteursrecht onbekend
Regelnummers proza verbergen
| |
[pagina 141]
| |
Dat .XXII. capitulum is vanden bosen gheesten, valGa naar voetnoot1, condicie, natuer ende hoir quaetheit, die si hebben over haer.4Ga naar margenoot4-12Die neghen choren der enghelen maecte God inden sconen, 5 ronden, eersten hemel empyreo, ende sciepse also vrijGa naar voetnoot5 op hem 6 selven tusschen den onwandelbarighen guede ende den wandel-7barighen, dat is ghescapen, creatuer. Waer dat sake, datsi hem 8 keerden mit mynnen totten guede, dat boven hem is, so souden 9 si clymmen totten stat der genaden ende der glorien. Ende of si 10 hem keerden totten wandelbarighen guede, dat in hem was, 11 mit enigen overkiesen, so souden si vallen totten sonden ende 12 tot pinen. Boven hem allen so was een engel, die hiete Luci-13fer, dat beduut een lichtdragher overmits sijn scoenheit, wantGa naar voetnoot13 14 Ga naar margenoot14welcke die propheet Ezechiel in sijn .xxviii. capittel seit: Du 15 waerste een signakel of een teyken der ghelijcheit Gods vol 16 wijsheden ende volmaect in cyerheden; du waerste in de 17 weelden des paradijs. Alle edele steente waren dijn decsel, 18 sardus, topasius, iaspis, crisolitus, onix, berillus, saphirus, 19 carbonalus, smaragdus, ende goutwerck dijnre cierheit. Nu 20 Ga naar margenoot20vraecht die propheet Ysayas in sijn .ix. capittel: Hoe bistu 21 ghevallen, Lucifer, vanden hemel, die morghens vroe op 22 ghingste als een morghen-sterre ende bistu ghevallen neder 23 inder aerden? Hoe dat ghesciede bewijst Beda, die eerwaer-24Ga naar margenoot24dige leerre, op die prophecie, die Ionas scrijft in sijn anderdeGa naar voetnoot24 25 capittel, daer hi seit: Om minen wil is dese storm gesciet, | |
[pagina 142]
| |
26 - dat die enghel Lucifer sach <in den> beelde [31c] Gods, 27 dat dat Woort soude lijf ende ziel der menscheliker naturen 28 ontfanghen in enicheit der personen ende hem also vercley-29Ga naar margenoot29nen wat mynre dan een enghel, - verhief hi hem in sijnre 30 herte: dus en sel mi niet gescien; ic sel inden hemel opclym-31men ende boven die sterren des hemels sal ic verheffen minen 32 throen, ic sal sitten inden berghe des testaments, inder ziden 33 vanden noordenGa naar voetnoot33 ende sal clymmen boven die hoecheit der 34 wolken en ghelijc wesen den alren-oversten. Ende eer hi dat 35 woirt vol-sproken hadde, wart hi neder geslaghen int diep der 36 culen. In desen val worden die enghelen gedeelt: sulc vielenGa naar voetnoot36 37 mitGa naar voetnoot37 Lucifer toe ende sijn ghedachten gaven si consent, sulc ston-38Ga naar margenoot38den mit Michael ende gaven Gode die eer. Also dat een groot 39 strijt ghesciede inden hemel: Michael ende sijn enghelen 40 vochten mitten drake ende hi wert uutgheworpen, die grote 41 rode drake, die oude serpent, die duvel hiet ende sathanas, 42 Ga naar margenoot42die seven hoofden heeft ende daer op seven besloten cronen 43 dyademen ende heeft tien hoornen, ende sijn staert toech na 44 Ga naar margenoot44hem dat derden deel der sterren vanden hemel neder inder 45 aerden (Glosa:) dat derden deel vanden engelen. Dit scrijft 46 Iohannes inden boeck der heymeliken openbaringe inden an-47Ga naar margenoot47derenGa naar voetnoot46 capittel. Cristus seit: Ic sach sathanam, dat beduut 48 die wedersaeckGa naar voetnoot48, als een blixem vanden hemel neder vallen. 49Ga naar margenoot49Die val des bosen gheests was twierhande: gheestelic ende 50 in lijfliker steden. Die gheestelicke val was, doe hi viel van | |
[pagina 143]
| |
51 puyrheden in verkeertheit sijns vryen wils, van tlicht [31d] in 52 duusternis, van wijsheit in domheit, van onscult in sonden, 53 van salicheitGa naar voetnoot53 in pinen, van minne in hate. Ende wert ver-54blint, dat hi die waerheit niet en kende, ongheordiniert, dat 55 hi die duecht niet en minde, verhart ende verkeert in qua-56den, dat hi daer niet of en is te brenghen. Hi wart sieck ende 57 cranck in sijnre natuerliker cracht, uutgesloten vander bescou-58winge des aensicht Gods. Die lijflike val der stede scrijft Iohan-59Ga naar margenoot59nes in Apocalipsi, dat hi sach een enghel neder clymmen van-60den hemel ende had een sloetel der wildernis ende een cathene 61 of een raexseGa naar voetnoot61 in sijnre hant ende vinck den groten draeck, den 62 ouden serpent, den duvel Sathanas ende bantem dusent iaer 63 inder wildernise in enen put ende zeghelden boven toe (Glo-64sa:) mitten teiken des heilighen cruus. Dese put is inden crop 65 Ga naar margenoot65vander aerdenGa naar voetnoot64, daer David of seide: Heer, laet mi die diepte 66 niet verslinden, noch en laet op mi die mont des puts niet 67 Ga naar margenoot67dringhen. Sinte Pieter seit: Daer is hi ingesteken ende den 68 ewighen helschen brande gegheven. Ende hier-of sel ic noch 69 na meer segghen. Noch so sijn si in drien anderen steden mede 70 ghebleven: een deel bleefter te hanghen int onderscotGa naar voetnoot70 vander | |
[pagina 144]
| |
71 lucht, een deel vielen in dat meer, een deel in moyrbosschenGa naar voetnoot71, 72 wildernis ende braem, na dat haer toekeer groot ende quaet 73 Ga naar margenoot73was. Ende hier-of ist, dat wi in lucht, in water, in velde 74 dicwijl anstormGa naar voetnoot74 liden der quader gheesten. 75Ga naar margenoot75-88Die eyghendomGa naar voetnoot75, condicien of natuer deser gheesten scrijft 76 ons Thomas [32a] in Compendio theologice veritatis, dattet 77 sijn onpuyr ende onreyne gheesten van ghemoede. Si sijn rede-78like creaturen, mer in rechter redenGa naar voetnoot78 sijn si ghequetst. In 79 scalcheit sijn si subtijl, seer ghierich te scaden, opblasende van 80 hoveerdicheit, altijt nyeuwe droch te vinden, dusent-constenGa naar voetnoot80 81 <aer> arghelist toe te brenghen; si verwandelen des men- | |
[pagina 145]
| |
82 schen synnen, si besmetten onse begheerte, si moyen mit droem 83 den slapende, si stichtenGa naar voetnoot83 storm, si voeren brant, si slipen 84 zwaerden in onrechten oorloch, in afgodye nemen si gaern 85 godsdienst ende eer, als offer, knyelen, aenbedinge mit beiden 86 handen, roeck des wyeroecs, sancs des loefs; si sijn meesters 87 der zwarter consten, si staenGa naar voetnoot87 den mensche tot castijnge, ende 88 waer si sijn, daer voeren si haer helle mede. 89Ga naar margenoot89-101Die meester inden hoghen synne vraecht: Hoe coemt dat 90 toe, datsi haer schijnbaerliken maken moghen als die enghelen 91 ende veel wonders toghen? Dat coemt van drie saken toe: 92 eerst, want si hebben behouden die subtijlheit hoorre naturen, 93 daer si alle der crude ende der woorde craft mede bekennen 94 ende weten. Voort, wantsi van aenbeghin der werelt die tijt 95 ende die natuer hebben versochtGa naar voetnoot95 ende hebben die loep des 96 hemels bevondenGa naar voetnoot96, hoe hem die natuer laet vermengen tot won-97derliken wercken van constellacien of vergadering der dinghen. 98 Derdwarf, want onse sonden dat eysschen, dat onse vianden 99 ons sellen bespotten ende moyen, so verhengt dat God ende | |
[pagina 146]
| |
100 wes hem daer an brake, dede hem die guede engelen verstaen 101 van openbaring na Godes wil. 102Ga naar margenoot102-123Dese bose gheest heeft in [32 b] der scrift menighe naem om 103 sijnre condicien of natuer mede te verstaen. Plato die heyden-104sche meester hieten cachademon, dat beduut: een veel quaets 105 canGa naar voetnoot104. Want si weten menighe wise den mensch mede te verley-106den. Si hebben veel luden ghekent ende weten oic der luden 107 complexien, ende waer si mede te bedriegen sijn, hebben si 108 Ga naar margenoot108onder socht. Iob hietem Sathan, dat beduut een wederzaeck, 109 want hi heeft nijt op ons begrepen, omdat wi die scone stede 110 Ga naar margenoot110sellen besitten, dair hi uutgeworpen is. Die propheet hietem 111 Belyal, dat beduut, als die daer sonder bandenGa naar voetnoot111 leeft of sonder 112 Ga naar margenoot112heer: hi vermet hem niement onderdanich te wesen. Die ewan-Ga naar voetnoot112 113 gelist hietem Belzebub, dat beduut een man der vliegen, want 114 hi onsuver lust inden mensch voortGa naar voetnoot114, daer sijn dencken op 115 Ga naar margenoot115marren, recht als die vlieghen opten bloede. Iob hietem oec 116 Behemoth, dat beduut een beest mit tanden, want altijt leit 117 Ga naar margenoot117hi ende gheert te soeken of hi yemant vonde, dien hi verslin- | |
[pagina 147]
| |
118 den mochte mit lijf ende mit ziel. Hi hiet inden boec der ver-119Ga naar margenoot119holentheit Gods Appollion, dat beduut een pijnlic versoekerGa naar voetnoot119; 120 hi waect altijt daer op, dat hi steed ende stond mach vinden, 121 Ga naar margenoot121dat hi ons becoer. Hi hiet oeck Leviathan, dat beduut een man, 122 die sijn cleder voedert mit aerde der ghiericheit, <mit bloede 123 der oncuuscheit, mit winde der hovaerdicheit.> 124Ga naar margenoot124-140Die duvel heeft menige wise den mensch te scaden, also verre 125 alst hem God verhenghen wil. Eerst mit ghewout buten dat 126 lichaem te quetsen; also dede hi Iob, doe hi en mit zweren 127 ende veel zericheitGa naar voetnoot127 sloech. Anderwerf inwendelick die sinnen 128 te binden, als hi dede Saul die raesde op David, [32 c] want 129 hem die duvel quelde. Derdwarf mit subtilicken inprinten 130 vreemder beelden, daer hi des menschen sin meed beweecht 131 tot quaden begrip. Vierdwarf mit steken des oncuuscheliken 132 brants, daer si des menschen bloet meed beweecht tot onsu-133verheit of tot toorn. Vijftwerf mit vertoghen wonderliker ghe-134daenten van verwen, daer hi den mensche meed bedriecht, dat 135 hem dunct dat niet en is. Sestwarf mit vervaernis van onsich-136likenGa naar voetnoot135 dinghen, daer hi vrese ende anxt den mensche mede an-137iaecht, dat een dicwijl sijn sinnen daer-of beroeft werden. 138 Ieghen alle dese quaetheit mogen wi staen mitten schilde des | |
[pagina 148]
| |
139 kersten gheloofs, daer wi al sijn vuerighe scutteGa naar voetnoot139 moghen in 140 leskenGa naar voetnoot140. |
|